Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de polder 't Hoekje

1879 - 1976

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Op- en inrichting (1909-1913) De Polder ’t Hoekje is als zelfstandig waterschap opgericht bij besluit van Provinciale Staten van 21 december 1909. Op die dag stelden de Staten een bijzonder reglement van bestuur vast voor de polder. Aanleiding hiervoor waren problemen met de waterhuishouding. Het overtollige water van de landerijen in de polder werd door slootjes naar een duiker die uitkwam in het Noordhollands Kanaal geleid. De verschillende eigenaren legden naar eigen goeddunken dammetjes in de sloten aan en plaatsten ook molentjes. Anderen zaten hierdoor met wateroverlast of -tekort. Omdat er geen waterschap was met de nodige publiekrechtelijke bevoegdheden konden belanghebbenden nagenoeg niets ondernemen om het algemeen belang van alle eigenaren te verdedigen. D. Kooiman, De zeeweringen en waterschappen van Noordholland (Alphen aan den Rijn 1936) 904; Regionaal Archief Alkmaar (RAA), archief polder ’t Hoekje (APH) inv.nr. 11. Met het in februari 1910 in het Provinciaal Blad afgekondigde reglement werd hierin verandering gebracht. Het stelde een bestuur van vijf leden over de polder, dat direct door de stemgerechtigde ingelanden werd verkozen. De bestuursleden benoemden uit hun midden een voorzitter. De zittingstermijn was vijf jaar. Ieder jaar trad er één bestuurslid af. De slotbepaling van het reglement stelde dat het in werking moest worden gebracht door een ingeland aan te wijzen door Gedeputeerde Staten (GS). Die zochten hiertoe het bestuur van de naburige Polder Callantsoog aan. Dit regelde de opstelling van een lijst van stemgerechtigde ingelanden en organiseerde de eerste bestuursverkiezing. Die vond op 18 juni 1910 plaats in het café van Jb. van Scheijen in Groote Keeten. Omdat twee leden voor de eer bedankten, was een tweede verkiezing nodig. Op 30 juli 1910 kwam het polderbestuur van ’t Hoekje voor het eerst in vergadering bijeen en koos het H. Kruisveld tot voorzitter of dijkgraaf. RAA., APH inv.nr. 11; inv.nr. 1, 18-6 tm. 30-7-1910. Het bestuur besloot direct een goed plan voor de inrichting van de waterhuishouding te laten maken. Hiervoor werd contact gelegd met H.G.Th. Mann, hoofdopzichter van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en opzichter van de Polder Het Koegras. Mann voerde ook advieswerk voor andere waterschappen uit en had een goede reputatie. Voorts boog het bestuur zich over de opstelling van een keur en het verbeteren van de Scheidingsvliet, de sloot tussen ’t Hoekje en Het Koegras. De laatstgenoemde polder bleek bereid een subsidie voor dit werk te verstrekken. Het waterplan van Mann werd na enige bijstellingen op 3 december 1910 aan de ingelanden voorgelegd. Het bestuur had voor deze vergadering ingeland jhr.mr. Pieter van Foreest, een zeer gezaghebbend man binnen de Noord-Hollandse landbouw- en waterschapswereld, speciaal uitgenodigd. Ibidem, inv.nr. 1, 30-7 tm. 17-11-1910; inv.nr. 42; inv.nr. 38. Zie over Mann en Van Foreest: L.F. van Loo, A. van Loo-Mulder, Jhr.mr. Pieter van Foreest - (1845-1922). Dijkgraaf, herenboer en politicus ("23e" uitgave Vrienden van de Hondsbossche 2006). Van Foreest weerlegde met grote welsprekendheid diverse kritieken. Hij erkende dat niet iedere ingeland evenveel belang had bij de voorgestelde werken en stelde daarom voor een differentiatie in de omslag te maken. Hij gaf ten slotte uiting: ‘(…) van zijn groote blijdschap, dat algemeen naar verbetering gewenscht werd. En geen wonder. Een ieder moest met ZEd. erkennen, dat de Polder ’t Hoekje in een zeer ongezonden toestand verkeerd. Niettegenstaande de qualiteit van den grond uitstekend is, is de opbrengst lang niet zooals zij wezen kan en wezen moet, en moet dus een ieder er van overtuigd zijn, dat afdoende verbetering hoog noodig is’. Ibidem, APH inv.nr. 1, 3-12-1910. Mann begrootte de kosten van zijn plan, dat het leggen van een serie dammen en duikers behelsde, op 10.000 gulden. Het zal na de rede van P. van Foreest wel niet verbazen dat de ingelanden bij acclamatie akkoord gingen met het afsluiten van een lening tot dit bedrag. Van Foreest drukte ook nog een verhoging van de huishoudelijke kosten van de voorgestelde 40 naar 50 gulden door omdat men toch een beetje fatsoenlijk moest kunnen vergaderen. Ibidem en inv.nr. 60. Het polderbestuur maakte in het voorjaar van 1911 werk van de verdeling van de landerijen voor de omslag. Hiertoe werd een rijtoer door de polder ondernomen. De dijkgraaf stelde twee klassen voor, waarbij land in de tweede klasse een korting van 23 % op de volle omslag moest krijgen. Om alles te regelen was een aanpassing van het reglement nodig. Dat schreef omslag van de polderlasten bunders bundersgelijk voor, dus strikt evenredig naar het grondbezit. Toen puntje bij paaltje kwam bleken er echter zoveel bezwaren en moeilijkheden aan de beoogde differentiatie vast te zitten, dat het bestuur er van afzag. De uitvoering van het plan van Mann ging in de zomer van 1911 van start nadat men door tussenkomst van P. van Foreest bij de Vereeniging Het Groot Noord-Hollandsch Begrafenisfonds in De Rijp het benodigde geld had kunnen lenen. Mann was als deskundige en opzichter nauw bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden door aannemers betrokken. Ibidem, inv.nr. 1, 1911 en 1912 passim . In maart 1912 bracht het bestuur de plaatsing van een motorgemaal voor zowel het uitslaan als het oppompen van water bij droogte aan de orde in de vergadering van ingelanden. Men had Mann al een plan laten maken. Bovendien bezocht het bestuur ter oriëntatie enkele gemalen. Aanleiding voor dit alles was een verzoekschrift van een serie ingelanden. Mann begrootte de kosten op circa 10.000 gulden. Van Foreest verklaarde zich direct voor het plan. Voordelig was ook dat door het gemaal enkele ingelanden hun eigen bemaling met een molentje konden opruimen Uiteindelijk aanvaardden de ingelanden het voorstel van het bestuur bij acclamatie. H.G.Th. Mann werd weer als de deskundige en opzichter van de polder aangesteld om een en ander nader uit te werken en de uitvoering te begeleiden. Voor de plaatsing van het gemaal met bijbehorende dienstwoning voor de machinist werd een kwart hectare grond aangekocht van het Provenhuis van Paling en Van Foreest, zodat de machinist een flinke groentetuin kon aanleggen. Mann benaderde verschillende leveranciers en zette de aanbiedingen op een rijtje. De keuze viel op een 20 p.k. Brons motor die twee centrifugaalpompen aandreef, een voor het uitmalen en een voor het inmalen. De capaciteit van de pompen bedroeg "25 m³" per minuut. De kosten van deze hele installatie beliepen 7.330 gulden. Mann was ook de architect van het machinegebouw met de daaraan vast gebouwde dienstwoning. De polder besloot de betonfunderingen in eigen beheer uit te voeren. Hiertoe zocht men A. Eriks uit Burgerbrug aan, die 1.520 gulden betaald kreeg. De rest van de bouw werd aanbesteed aan H. Doorn, die met 2.440 gulden het laagste inschreef. Het zal duidelijk zijn dat de polder zich om alles te bekostigen verder in de schuld stak en wel tot een totaalbedrag van 19.200 gulden eind 1913. Een gevoelige verhoging van de omslag met 2,25 gulden tot 8 gulden per hectare in 1913 kon niet worden vermeden. Ibidem, 1912 en 1913; inv.nr. 34, rekening 1912; inv.nr. 68; Kooiman, 905. Van inrichting tot opheffing (1914-1975) Nadat de aanloopperiode met de uitvoering van het waterplan van Mann en de bouw van het gemaal achter de rug was, kende de polder een rustig bestaan. De jaarlijkse cyclus van bestuursverkiezing, enkele vergaderingen en de schouw verliep lang zonder werkelijk noemenswaardige voorvallen. Toch verdienen enkele kwesties een nadere bespreking. Een rimpeling met een lange nasleep was de kwestie van de afwatering van de duinvallei Het Botgat tussen de zeereep en de Koegraszanddijk bewesten ‘t Hoekje. In 1913 verleende de polder aan de toenmalige eigenaar, de boer H. Toes uit Groote Keeten, permissie om Het Botgat op de polder af te wateren tegen betaling van een vergoeding van 50 gulden per jaar. Twaalf jaar later, in 1925, poogde de polder dit bedrag op te trekken naar 200 gulden om het meer in overeenstemming te brengen met de omslag die de ingelanden betaalden. Inmiddels was jhr. Ch.F. van de Poll eigenaar van de duinvallei geworden en hij was het volstrekt niet met de verhoging eens. Van de Poll en zijn echtgenote brachten hun bezittingen hetzelfde jaar onder in de N.V. Maatschappij Het Zwanenwater. Die diende een protest tegen de eis van de polder in bij GS. Hierin werd onder andere gesteld dat er uitsluitend zoet water werd geloosd, wat voor de polder een voordelige factor was. GS stelden een onderzoek in. Zij oordeelden dat het oorspronkelijke bedrag van 50 gulden per hectare neerkwam op ongeveer de helft van de omslag van polderland à zes gulden en dat dit niet onredelijk was. Het polderbestuur dacht hier geheel anders over, sputterde heftig tegen, maar moest zich uiteindelijk bij de beslissing van GS neerleggen. Pas in 1950 stemde de Mij. Het Zwanenwater in met een verhoging van de recognitie tot 100 gulden per jaar. Ibidem, inv.nr. 1, 22-1-1913; inv.nr. 45. Bij de poging de vergoeding voor de waterlozing uit het Botgat omhoog te krijgen, speelden waarschijnlijk de financiële problemen van de polder op de achtergrond een niet onbelangrijke rol. In december 1925 was men niet in staat de aflossing van een lening bij de Boerenleenbank te voldoen. Verder bleek in augustus 1926 bij een controle van de administratie van de penningmeester door een extern expert, de heer J.N.J. Zeeman uit Wieringerwaard, dat deze niet in orde was. De penningmeester vroeg direct eervol ontslag, maar dat verleende het bestuur hem niet totdat de financiën geheel waren afgewikkeld. Zeeman functioneerde in de tussentijd als tijdelijk secretaris-penningmeester. Het bestuur legde in oktober 1926 twee plannen aan de ingelanden voor om uit de financiële impasse te raken. Gebeurde er niets, dan zou de rekening over dat jaar met een fors tekort sluiten. Beide voorstellen hielden het afsluiten van nieuwe leningen in. De ingelanden voelden hier niet voor en besloten tot een verhoging van de omslag van 12 naar 15 gulden per hectare in 1927 waarvan in januari direct een derde deel als voorschot betaald moest worden. Op dezelfde vergadering werd Zeeman definitief als secretaris-penningmeester aangesteld. Meteen verhoogde men de door hem te leveren borgstelling van 300 naar 1.000 gulden. Bovendien probeerde het bestuur te bezuinigen. Het salaris van de machinist ging bijvoorbeeld in 1929 omlaag van 575 naar 350 gulden per jaar. Wel had hij vrij wonen met erf, tuin en viswater en vrij leidingwater, petroleum en elektriciteit. Voorts kreeg hij voorrang als er ander polderwerk was. De oude machinist S. Wey nam hiermee geen genoegen en vroeg ontslag. Men stelde daarna de gepensioneerde militair R.M. Joinking uit Haarlem als nieuwe machinist aan. "Ibidem, inv.nr. 1, 16-12-1925 tm. 20-10-1926, 20-9 en 8-11-1928. De polder raakte in 1935 met Joinking in conflict nadat zijn salaris tot 60 gulden was verlaagd. Bij dit besluit speelde mee dat hij niet veel werk meer had omdat het grootste deel van de polder bouwland was en daarvoor geen water meer ingemaald hoefde te worden. Bovendien werd het salaris in mindering gebracht op Joinkings pensioen. Joinking kreeg in 1939 eervol ontslag (RAA, APH inv.nr. 16; inv.nr. 2, 2-8 en 11-9-1935, 20-8-1939)." Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 besloot het bestuur tot de plaatsing van een extra olietank van 1.000 liter bij het gemaal zodat men een flinke voorraad kon vormen. Dit was een verstandig besluit aangezien na de bezetting van Nederland in mei 1940 aardolieproducten direct streng werden gerantsoeneerd. Provinciale Waterstaat drong in mei 1942 aan op plaatsing van een gasgenerator of het overstappen op elektrische bemaling. Het bestuur zelf overwoog molentjes langs het Noordhollands Kanaal te zetten. Van dit alles kwam echter niets. Men redde zich door uiterste zuinigheid te betrachten en zoveel mogelijk water gewoon af te spuien op het kanaal. Aan het einde van de oorlog, op 15 februari 1945, liepen het machinegebouw en de machinistswoning schade op aan de muren en de schoorsteen door het exploderen van een V-1 vliegende bom. De verzekering keerde hiervoor naderhand 55 gulden uit. Ibidem, inv.nr. 2, 15-12-1939, 7-6-1941, 24-2-1944; inv.nr. 68. In 1949 besloot het bestuur bij het gemaal een vijzelinstallatie aangedreven door een 6 p.k. sterke elektromotor te plaatsen. Aanleiding hiervoor waren klachten van de ingelanden over het dieselgemaal waarvan de centrifugaalpomp vaak verstopt raakte door het vele kroos in het boezemwater. Helaas verbrandde de elektromotor het volgend jaar en ook aan de rest van de nieuwe installatie mankeerde veel. Wilde men alles echt goed in orde maken, dan moest op een uitgave van 3.150 gulden gerekend worden. Hierbij kwamen dan nog een reparatie aan de dieselmotor, aan de schoeiing bij het gemaal en het nodige slootwerk. In verband met dit alles sloot de polder een lening af. Ibidem, inv.nr. 3, 4-3-1949, 30-6 tm. 11-12-1950; inv.nr. 68. Tijdens de zware storm van 31 januari op 1 februari 1953 liep Het Botgat onder water nadat de duinregel langs het strand het had begeven. Ook voor ’t Hoekje dreigde gevaar omdat de duiker waarmee Het Botgat onder de Koegraszanddijk op de polder afwaterde toen ernstige lekkage vertoonde. Enkele hectaren land in de polder kwamen door het naar binnen stromende zeewater blank te staan. Gelukkig werd de lekkage tijdig gestuit onder leiding van enkele beambten van Rijkswaterstaat. Een en ander verliep echter op dusdanige wijze dat het polderbestuur zich genoodzaakt voelde het Provinciaal Bestuur attent te maken op de ‘ondeskundige wijze waarop de werkzaamheden werden uitgevoerd en de minder tactische reacties op de door de voorzitter gedane opmerkingen dienaangaande’. Men meende dan ook dat de betreffende beambten ‘zooal niet, geheel niet, dan toch wel niet geheel voor hun taak berekend waren’. Het overstromingswater uit Het Botgat werd naderhand via een sloot door de polder op de Schermerboezem geloosd. In maart 1954 berichtten GS ten slotte dat de Zanddijk was verzwaard en men de duiker van een nieuwe muur met schuif had laten voorzien. Ibidem, inv.nr. 3, 9-2-1953; inv.nr. 63. In maart 1955 besloten de ingelanden tot plaatsing van een tweede gemaal bij de Koetensluis ter verbetering van de waterhuishouding in de lage zuidoostelijk hoek van de polder. Het ging om een 4 p.k. sterk elektrisch vijzelgemaal met automatische bediening en een capaciteit van "8 m³" per minuut. De installatie werd voor 4.250 gulden geleverd door Machinefabriek Spaans uit Hoofddorp. Hier kwamen dan nog enige betonwerken bij, uitgevoerd door de Fa. T. Borst en Zonen uit Callantsoog. De officiële ingebruikname van het gemaaltje vond op zaterdag 17 december 1955 plaats. Hierbij was onder andere de burgemeester van Callantsoog, de heer W.L. Correljé, aanwezig. Ibidem, inv.nr. 3, 5-3-1955; inv.nr. 71. Het jaar daarop bleek vervanging van de elektrische vijzelinstallatie in het hoofdgemaal noodzakelijk. Men had destijds een tweedehands vijzel aangeschaft en die was nu aan vervanging toe. Zodoende besloot men in december 1956 tot de aankoop van een tweede vijzelinstallatie van Spaans uitgerust met een motor van 6 p.k. en een capaciteit van "15 m³" per minuut. Hiermee was een bedrag van 6.850 gulden gemoeid waar nog 1.840 gulden aan betonwerk en enkele honderden guldens voor het aanleggen van het elektra bijkwam. De nieuwe installatie werd op 19 oktober 1957 met enige feestelijkheden in gebruik genomen. Tevens liet het bestuur de dienstwoning van machinist W. van Diepen totaal opknappen. Er werd onder andere een douchecel aangebracht. De totale kosten beliepen 5.851 gulden waar een subsidie voor woningverbetering van het Rijk van 1.400 gulden tegenover stond. De Fa. Borst verving in 1966 ook nog het complete gemaalgebouw. Hiermee was een uitgave van ruim 13.000 gulden gemoeid. Ibidem, inv.nr. 3, 10-11-1956; inv.nr. 4 (not.), 17-12-1965; inv.nr. 68. Op 21 december 1959 bestond de polder 50 jaar. Om te beginnen zond het bestuur de eerste voorzitter, H. Kruisveld, op 22 december een fruitmand toe. Op 18 juni 1960 herdacht men de eerste vergadering van stemgerechtigde ingelanden, toen precies een halve eeuw geleden, met een diner het bad-hotel Calland te Callantsoog. Meer dan 50 personen gaven aan de uitnodiging gehoor, waaronder het college van B en W van Callantsoog. De geslaagde avond werd muzikaal omlijst door een gezelschap jongeren uit de polder dat accordeonmuziek ten gehore bracht. Ibidem, inv.nr. 12. Aan het einde van 1960, op 4 december, ontsnapte de polder op het nippertje aan overstroming. Er stond die dag een zware zuidwesterstorm waardoor het water in de Schermerboezem in noordelijke richting werd opgewaaid. Tijdens een inspectie in de ochtenduren ontdekte het bestuur dat het water van het Noordhollands Kanaal zo hoog stond dat het op enkele plekken de polder instroomde. Direct werden de ingelanden in de buurt opgetrommeld en samen wist men het gevaar te bezweren. Het was toen duidelijk dat er het nodige aan de kaden moest gebeuren. Hier ging geruime tijd mee heen. Pas in mei 1964 kon het bestuur aan GS berichten dat de kaden aan de in januari 1961 door Provinciale Waterstaat gestelde eisen voldeden. Ibidem, inv.nr. 4, 30-12-1960; inv.nr. 64. In 1972 liet de polder de oude Brons dieselmotor, bouwjaar 1912, compleet reviseren door de Firma Van der Welle & Van Ophem uit Kolhorn. Het gemaal werd meteen van een nieuw krooshek voorzien. De rekening beliep bij elkaar ruim 8.000 gulden. Machinist W. van Diepen kreeg na de voltooiing van de revisie opdracht om iedere eerste maandag van de maand een uur met de motor te draaien om hem steeds inzetbaar te houden en eventuele gebreken tijdig te kunnen constateren. Ibidem, inv.nr. 68. De revisie van het dieselgemaal vormde de laatste grote investering van de polder. Reeds in 1966 had Provinciale Waterstaat fusie van ’t Hoekje met de naburige Polders Callantsoog en Het Koegras voorgesteld. Een en ander werd tijdens een bespreking in hotel De Wijde Blick in Callantsoog onder leiding van ir. J.P. Heijligers van Provinciale Waterstaat uitgebreid besproken. Er bleek geen enkele animo voor een fusie te bestaan en men hoorde niets meer van het plan. Aan het begin van de jaren zeventig begonnen GS echter ernst te maken met de waterschapsconcentratie. De besturen van de drie polders zagen in dat er nu geen ontkomen meer aan was en zochten zelf onderling contact. Gedeputeerde J. van Dis Hzn. lichtte op 2 augustus 1972 zijn concentratieplannen tijdens een grote bijeenkomst in Schagen nader toe. Het was daarna duidelijk dat men zelf snel initiatieven moest ondernemen om niet door de gebeurtenissen te worden ingehaald. De Polder Huisduinen sloot zich bij het drietal aan en in februari 1974 stelden de vier polderbesturen aan Van Dis onderlinge fusie voor. De gedeputeerde bleek bereid dit voornemen te verdedigen mits het werd gezien als ‘een tussenfase vooruitlopend op een grotere kombinatie’. De concentratie kreeg op 1 juli 1975 zijn beslag. Op die datum ging ’t Hoekje samen met de Polders Callantsoog, Het Koegras en Huisduinen op in het nieuwe Waterschap Koegras. "Ibidem, inv.nr. 5, 16-11-1966, 27-2-1966; inv.nr. 11; H. Lambooij, D. Aten, ‘De held sterft niet…’. Waterschapsconcentratie in Noord-Holland, 1916-2003 ("18e" uitgave Vrienden van de Hondsbossche 2002)." Archief en inventarisatie Een bewaard gebleven brief van de Rijksarchivaris in Noord-Holland De Jonge van Ellemeet duidt erop dat het polderarchiefje in 1927 door hem werd geïnspecteerd. Meer duidelijkheid rond de berging en ordening van het archief krijgen wij pas na het aantreden van J.J. Brugman tot secretaris-penninmeester op 1 januari 1955. De polder blijkt dan over een brandkast te beschikken voor het bergen van waardepapieren en contanten. Op 19 oktober 1955 inspecteerde het bestuur het archief tijdens een vergadering aan huis bij Brugman in Schagen. Het was toen verpakt in genummerde kartonnen dozen die weer in een naast de schoorsteen geplaatste kast waren geplaatst zodat het goed droog bleef. Brugman had alles gegroepeerd op jaar. Hij produceerde tot verbazing van de aanwezigen direct het kohier van de omslag van 1923 toen de voorzitter daar bij wijze van steekproef om vroeg. De opgeschilderde brandkast stond als ‘een volwaardig net meubelstuk’ in de huiskamer. Ibidem, inv.nr. 23; inv.nr. 3, 19-10-1955. Op voorstel van Brugman sloot de polder zich in 1956 aan bij de Afdeling Registratuur van de Unie van Waterschapsbonden. Brugman ging daarna over tot ordening van het archief volgens de code waartoe hij het zoveel mogelijk in dossiers splitste. De kohieren, begrotingen, rekeningen en processen-verbaal van verkiezingen borg Brugman in aparte series. Hij kwam in januari 1957 met dit karwei klaar. Ook werd er een archiefkast met vier laden aangeschaft. Brugman werd in 1959 tevens secretaris-penningmeester van de Polder Het Koegras en betrok toen het polderhuis in Julianadorp als dienstwoning. In verband hiermee verzocht ’t Hoekje of het archief in de kluis in dat polderhuis mocht worden geplaatst. Het bestuur van Het Koegras verleende hiervoor permissie tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding van 25 en naderhand 50 gulden per jaar. De districtsregistrator van de Unie bracht in 1970 een werkbezoek aan Brugman, en betuigde toen zijn tevredenheid. "Ibidem, inv.nr. 23." Na de opheffing van de Polder ‘t Hoekje ging het archief door naar het Waterschap Koegras. Dit ging op zijn beurt op 1 januari 1980 op in het Waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen. ‘De Aangedijkte Landen’ fuseerde in 1994 met het Waterschap Texel en het Heemraadschap Wieringermeer tot het Waterschap Hollands Kroon. Secretaris Brugman stelde in 1980/81 een plaatsingslijst van de archieven van Waterschap Koegras en zijn rechtsvoorgangers op. Nadat de archieven in 1995 door Waterschap Hollands Kroon waren overgebracht naar het Regionaal Archief Alkmaar, werd die lijst gecompleteerd met een supplementinventaris opgesteld door provinciaal archiefinspecteur A.J. Kölker van stukken behorende tot het archief van de Polder Callantsoog. Deze bescheiden had hij tijdens een inspectie aangetroffen in het gemeentehuis van Zijpe. Zoals gezegd ordende Brugman het archief van ‘t Hoekje volgens de code, maar dit kon hij bij het oudere gedeelte niet altijd consequent volhouden. De bescheiden betreffende de gemalen werden door Waterschap Het Koegras uit het archief gelicht. Deze dossiers kwamen uiteindelijk bij Waterschap Hollands Kroon terecht en nadat dit waterschap in 2003 was opgeheven bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te Edam. De bedoelde dossiers werden bij de voorliggende inventarisatie teruggeplaatst. Het archief werd bovendien geschoond volgens de vigerende vernietigingslijsten. "Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van de organen van waterschappen dagtekenende van ná 1850, bij beschikking van de Minister van WVC geldig verklaard tot en met 1935, en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen van na 1935 (opgenomen in Vorming, ordening, selectie, beheer van de waterschapsarchieven (uitgave Unie van Waterschappen maart 1995)." Bij elkaar kwamen bescheiden met een totale lengte van 1,1 m. voor vernietiging in aanmerking. De huidige lengte van het polderarchief bedraagt 0,8 m. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • 595993fa54023262a80cdfd49e7d0a6c
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards