Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de Zuurvenspolder

1645 - 1965

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Ontstaan en ontwikkeling tot de reglementering van 1860 De Zuurvenspolder is gelegen tussen twee west-oost lopende zandruggen. Op deze ruggen zijn reeds in de eerste helft van de "13e" eeuw dijkjes gelegd, het Zakedijkje, de Zuurvensdijk en de Baakmeerdijk. Tussen deze dijkjes ontstond een poldertje dat aan de oostzijde door de Oosterdijk werd afgesloten. Westenberg duidde het in diens Kennemer dijkgeschiedenis aan als de polder van het Zakedijkje. J. Westenberg, Kennemer dijkgeschiedenis (Amsterdam, Londen 1974) pp. 35, 59. Naderhand werd het poldertje echter bekend als de Zuurvenspolder, afgeleid van ‘Zuiderven’ oftewel ‘zuidelijk moerassig gebied’. In 1645 blijkt er ook een stuk land in de polder te liggen geheten “de Suijerven” . Straatnamen in Bergen door de eeuwen heen (Bergen 2003) p. 84; Regionaal Archief Alkmaar (RAA), archief Zuurvenspolder (AZVP) inv.nr. 35, legger 1645. Wanneer de boeren binnen het door de genoemde dijken omgeven gebied besloten hebben een watermolen te plaatsen is helaas niet duidelijk. In ieder geval had de polder met molen en al in 1633 definitief gestalte gekregen. Er wordt namelijk in de legger of het “moolenboeck” van 1645 gewag gemaakt van een oudere legger uit 1633. "RAA, AZVP inv.nr. 35, legger 1645." Bovendien beschikken we over een bericht uit 1949 waarin gesteld wordt dat de molen toen 319 jaar oud was. Terug gerekend komen we dan uit op het bouwjaar 1630. "Ibidem, inv.nr. 3, 18-7-1949." De molen vinden we ook terug op de bekende kaart van de heerlijkheid Bergen van circa 1660 uitgegeven door J. Blaeu. Afgaande op deze kaart stond er toen een zware achtkantige molen. Vanaf 1645 kunnen we de gang van zaken in de polder goed volgen doordat vanaf dit jaar de rekeningen van de twee molenmeesters waaruit het bestuur bestond bewaard zijn gebleven. Zij legden ieder jaar op de dinsdag voor Paulus bekering (25 januari) op het raadhuis van Bergen verantwoording van hun financieel beheer af. "Ibidem, inv.nr. 36, rekening 1779." De aanwezige ingelanden tekenden de rekening voor akkoord, benoemden twee nieuwe molenmeesters en beslisten meteen over belangrijke polderzaken. Tenslotte besteedde men dan de bediening van de molen aan. Hiermee was in de tweede helft van de "17e" eeuw een bedrag van rond de f 70,- per jaar gemoeid. "Ibidem, inv.nr. 35, passim ." In overeenstemming met het oude Kennemerrecht functioneerden schout en schepen van Bergen als dijkgraaf en heemraden in de polders binnen de heerlijkheid. Aan het drijven van de schouw -dit deed de schout met twee schepenen- was de polder ieder jaar enkele guldens kwijt. Verder beëdigde de schout de nieuwe molenmeesters. In 1720 was schout Antonij de Lange overigens tevens zelf molenmeester. "Ibidem; inv.nr. 36, rekeningen 1720, 1738." Als in diverse andere polders, zette men ’s winters de landerijen onder water. Er kon zich dan een vruchtbaar laagje slib afzetten. In 1669 besloten de ingelanden echter de polder zoveel mogelijk boven water te houden. "Ibidem, inv.nr. 35, rekening 1668." Grootste kostenpost van de polder was wel de molen waaraan altijd wel iets te vertimmeren viel. In 1740 was een grote reparatie noodzakelijk. De waterloop werd dat jaar totaal vernieuwd. Hiermee was een bedrag van ruim f 272,- aan steen en arbeidsloon gemoeid. Uit de rekeningen van houthandelaar Willem Gerritsz. en timmerbaas Arent de Graaf van respectievelijk f 362:2:8 en f 168:10:8 blijkt dat er aan de molen zelf ook veel moest gebeuren. "Ibidem, inv.nr. 36, rekening 1740." De Bataafse revolutie van 1795 bracht geen enkele verandering in de zojuist geschetste bestuurlijke gang van zaken. Schout en schepenen bleven als college van dijkgraaf en heemraden opereren. Bij de vergadering na afloop van de rekening van 21 januari 1800 blijkt er wel sprake te zijn van verkiezing van molenmeesters “bij geheime stemming” . Meteen kreeg molenaar Jan van Duin te verstaan dat hij beter zijn best moest doen en wel als men voorheen van hem gewend was. Ook moest hij na het invallen van de vorst ieder dag ijs hakken zodat er bij dooi direct gemalen kon worden en er niet eerst een timmerman moest komen om de molen los te maken. Twee jaar later besloten de ingelanden een lantaarn aan te schaffen om te controleren of de molenaar zijn werk goed deed. "Ibidem, rekening 1799; inv.nr. 37, rekening 1801. Afgaande op de gang van zaken in de Oudburgerpolder moest de molenaar de lantaarn ’s nachts aansteken als hij met malen begon, zie D. Aten*, Inventaris van het archief van de Oudburgerpolder 1657-1965 (1966)* (Alkmaar 2004 ) pp. 2-3. Jan van Duin was in 1791 als molenaar aangesteld. Hij vroeg in het voorjaar van 1832 ontslag. De polder verleende hem onder dankzegging voor zijn lange, trouwe en goede diensten het gevraagde. (RAA, AZVP inv.nr. 36, rekening 1791; inv.nr. 37, rekening 1831)." Ondanks het feit dat alles bestuurlijk bij het oude bleef, accepteerden de polders in de heerlijkheid in 1808 na het overlijden van schout Joost Ivangh niet zondermeer diens opvolger H. van Vladeracken als dijkgraaf. Er werd een vergadering belegd van gecommitteerden van alle polders. Daar accepteerde men toch Van Vladeracken als dijkgraaf. Ook na het aflopen van de Franse tijd in 1813 veranderde er niets. Van Vladeracken werd burgemeester en ging als dijkgraaf samen met de leden van de gemeenteraad als heemraden gewoon door met het schouwen van de poldersloten onder de naam van Ingelandsbestuur van Bergen. Als vanouds bleef de gemeente ook zorgen voor de beplanting van de binnenduinen en het beheer van de beken en wateringen in het oningepolderde hoge land en enkele waterlopen tussen de polders voor de afvoer van duinval met de bijbehorende bruggen en duikers en de wegen. "Ibidem, inv.nr. 37, rekening 1807; Aten, Oudburgerpolder , p. 3." Met ingang van 1831 trad er voortaan ieder jaar nog slechts één polder- of molenmeester af. In 1843 gingen die poldermeesters volgens de dijkgraaf en de ingelanden duidelijk hun boekje te buiten. Zij waren namelijk zonder overleg naar de kantonrechter in Alkmaar gestapt om taxateurs te krijgen die moesten nagaan of de rekening van molentimmerbaas Dirk van Veen wel klopte. Aan deze procedure waren natuurlijk de nodige kosten verbonden en de ingelanden besloten dat de molenmeesters die zelf maar moesten betalen. "Ibidem, rekeningen 1830, 1843." Burgemeester en dijkgraaf S.C.S. Holland bracht na 1852 wat meer structuur in de gang van zaken. Zulks blijkt uit het feit dat er nu echt notulen van de vergaderingen na afloop van de rekening werden bijgehouden. De positie van Holland was overigens niet vanzelfsprekend. In januari 1854 bracht poldermeester C. Kaandorp aan de orde dat het voor een klein poldertje de moeite niet waard was om een dijkgraaf aan het hoofd van het bestuur te hebben. Hij stelde voor de functie af te schaffen en de taken van de dijkgraaf op te dragen aan de oudste poldermeester. Op deze wijze kon ook enige besparing worden bereikt. Dijkgraaf Holland gaf daarop te kennen dat alleen Provinciale Staten bevoegd waren verandering in de organisatie te brengen. Hij verwachtte binnen afzienbare termijn vanuit deze hoek de nodige maatregelen. Die moest men maar afwachten. De vergadering berustte in Hollands woorden. "Ibidem, rekening 1853." Bestuursreorganisatie en modernisering van de bemaling (1861-1930) Inderdaad waren er veranderingen op komst. In 1854 kwam de provincie met een Algemeen reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord-Holland. Onder leiding van de griffier van de Staten mr. G. de Vries Az. werd daarna de ene naar de andere polder van een nieuw Bijzonder reglement van bestuur voorzien. De polders rond Bergen kwamen eind jaren vijftig van de "19e" eeuw aan de beurt. Men kon hier ook eigenlijk na de Gemeentewet van 1851 niet meer op de oude voet met het Ingelandsbestuur verder aangezien in die wet geen gewag werd gemaakt van een bevoegdheid van de gemeente om waterstaatstaken uit te voeren. Na het nodige overleg, stelden Provinciale Staten in 1860 een bijzonder reglement van bestuur vast voor een nieuw waterschap genaamd de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen. Deze Vereeniging nam het beheer van de duinen, beekjes, bruggen, duikers en wegen van de gemeente over. Hij stond onder leiding van een algemeen bestuur bestaande uit de voorzitters van de zeven polders in de gemeente Bergen met daarbij twee leden gekozen door de ingelanden van de hogere gronden buiten polderverband. Het dagelijks bestuur telde een voorzitter en vier leden waarvan er een verkozen werd vanwege de oningepolderde landen. De kosten van de Vereeniging werden naar evenredigheid van hun grondbezit over de ingelanden omgeslagen. Het reglement regelde ook het bestuur van de individuele polders. Dat van de Zuurvenspolder kwam te bestaan uit drie poldermeesters waarvan één voorzitter was. Zij werden gekozen door de stemgerechtigde ingelanden. Ieder jaar trad er een poldermeester af. Het reglement trad in januari 1861 in werking waarmee de rol van het gemeentebestuur was uitgespeeld. "Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten, juli 1860, bijlage Q; Provinciaal blad 1860 nr. 109; RAA, secretarie-archief Bergen 1811-1921, inv.nr. 107, brieven nrs. 38, 79, 99, 105, 151; RAA, AZVP inv.nr. 37, notulen 9-1 en 6-6-1861." Helaas zijn pas na 1904 notulen van de vergaderingen van het gereorganiseerde polderbestuur overgeleverd en weten we dus niet al teveel over de ontwikkelingen in de jaren 1861-1904. In ieder geval vroeg gedurende de laatste decennia van de "19e" eeuw de molen enkele malen om extra aandacht. In 1874 liet men een ijzeren molenas monteren. Deze werd geleverd door de IJzergieterij de Prins van Oranje in ’s Gravenhage voor de somma van f 365,-. Twintig jaar later, in 1894, was het scheprad aan vervanging toe. Er werden bij de Maatschappij de Prins van Oranje, L.J. Enthoven en Co. en de Alkmaarsche IJzer- en Metaalgieterij offertes gevraagd. Uiteindelijk kreeg De Prins van Oranje in april 1896 de order. Met de aankoop van het nieuwe scheprad was een bedrag van f 478,- gemoeid. "RAA, AZVP inv.nr. 38, rekening 1874; inv.nr. 76." In 1904 werd er langs en door de zuidrand van de polder een stoomtramlijn aangelegd. Het tracé was reeds in 1899 vastgesteld en de polder gaf toen in een brief aan Gedeputeerde Staten te kennen dat de voorgestelde nieuwe verbinding van het grootste belang was voor de ontwikkeling van Bergen. De plaats had “natuurlijke voordeel” , oftewel veel natuurschoon, maar door het isolement waarin het dorp verkeerde kwam dat slechts “hoogstmoeijlijk” tot zijn recht. Het duurde nog jaren voordat met de aanleg van de lijn kon worden begonnen. In juli 1904 ontving de polder de definitieve vergunningaanvrage van het Tramcomité Bosman c.s. Daar werd positief op beschikt. De lijn werd tenslotte op 20 juli 1905 in gebruik genomen. "Ibidem, inv.nr. 61; F.D. Zeiler, Verscholen in het groen. Bergen in de 19 e eeuw 1798-1906 (Bergen 2002) pp. 115-117." Op 30 september 1911 werd de molen door een storm, die door het hele land vernielingen aanrichtte, zwaar gehavend. Hij was gedurende drie weken onbruikbaar. Molenmaker M. Oorthuis herstelde de schade. Hiermee was een bedrag van ruim f 706,- gemoeid. "Ibidem, inv.nr. 1, 31-10-1911; inv.nr. 46, bijlagen 1911; Alkmaarsche Courant , 3 en 4-10-1911." Drie jaar later, in maart 1914, kwam voor het eerst vervanging van het scheprad door een vijzel aan de orde. Gehoopt werd hiermee een betere waterhuishouding te bereiken. Het bestuur vroeg molenmaker Rampen om een plan met begroting. De stemgerechtigde ingelanden besloten begin mei inderdaad tot vervijzeling van de molen. Het werk kwam de polder op een bedrag van ruim f 3.700,- te staan. Deze kosten werden gedekt uit een lening. W. Rampen, de verantwoordelijke timmerbaas, liet een op 24 juli 1915 gedateerde brief aan het nageslacht in de vijzelmuur inmetselen. In deze brief noemde hij de namen van de bestuursleden van de polder, de bij zijn moeder inwonende molenaar, de werklieden en Marietje Admiraal die drie keer daags de koffie had gebracht. Voorts memoreerde hij de treurige omstandigheden van de “volkerenkrijg” ofwel de Eerste Wereldoorlog en het slechte weer. Het eigenlijke werk werd uitgevoerd door Rampens zoon Johannes en metselaar J. Houtenbos, beide uit Bergen. Ibidem, 9-3-1914 tm 9-12-1915; inv.nr. 76. Het jaar daarop raakte de polder in conflict met molenaar C. Schouten Az. Deze klaagde over het verbod op het houden van zwanen en eenden en eiste een salarisverhoging van f 95,- naar f 200,- omdat hij wel 200 dagen per jaar malen moest, de nachten nog niet eens gerekend. De voorzitter vond deze eisen zeer onredelijk. Maar een andere molenaar zoeken betekende dat er een dienstwoning moest komen. Men had hiervoor ondertussen al wel een geschikt perceel grond op het oog. De molen zelf was na de vervijzeling volkomen ongeschikt als woonruimte en werd bovendien in 1917 onbewoonbaar verklaard. Uiteindelijk schrok men echter voor de hoge kosten verbonden aan de bouw van een woning terug en werd besloten toch maar de eis omtrent het salaris van molenaar Schouten te accepteren. De aankoop van het perceel ging wel door. Hiermee was een bedrag van f 1.000,- gemoeid. Het stukje land werd naderhand verhuurd. "Ibidem, 22-9 tm. 23-10-1916; inv.nr. 76; inv.nr. 21. In september 1919 vroeg de molenaar opnieuw om een salarisverhoging waarbij hij dreigde te vertrekken als zijn eis niet werd ingewilligd. Ook de molenaarsbond mengde zich in de discussie. Het tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk gestegen prijsniveau zal wel debet aan de eisen van Schouten zijn geweest. In 1921 werd het loon tenslotte met f 50,- verhoogd. Schouten nam in 1924 ontslag (RAA, AZVP inv.nr. 1, 17-9 en 15-10-1919, 7-6-1921, 22-10 en 1-12-1924; inv.nr. 16 (molenaar); inv.nr. 39, rekening 1921)." In 1927 werd vanuit de Oudburgerpolder een initiatief ontplooid om te komen tot de bouw van een gemeenschappelijk elektrisch gemaal in samenwerking met de Zuurvenspolder, de Zuider- en Midden-Rekerpolder en de Noorder-Reker- en Mangelpolder. Dit gemaal moest in de Noorder-Rekerpolder komen -die lag het diepste- en alle vier polders gaan bemalen. In juni 1928 verklaarden de stemgerechtigde ingelanden zich akkoord met de plannen. De polders gingen een overeenkomst aan waarbij zij zich verplichtten voor de termijn van 22 jaar bij te dragen aan de kosten van de stichting en exploitatie van een elektrisch gemaal. De bestaande molens bleven voor rekening van de afzonderlijke polders. Het bestuur over alles wat de gecombineerde bemaling betrof werd in handen gelegd van de gezamenlijke besturen van de polders, waarbij de voorzitter en secretaris van de Oudburgerpolder dezelfde functies in het samenwerkingsverband vervulden. De financiën verantwoordde men in de rekening van de Oudburgerpolder, maar de penningmeester van die polder moest wel een aparte rekening maken van de inkomsten en uitgaven aangaande het gemaal ten behoeve van de polders, zodat die inzicht in de gang van zaken hielden. Het kwam er eigenlijk op neer dat er ten behoeve van het centrale gemaal een apart waterschapje werd gesticht. Dat werd bekend als “De Vier Gecombineerde Polders”. Zie Aten, Oudburgerpolder , pp. 3-4; idem, Inventaris van het archief van de Vier Gecombineerde Polders 1927-1965 (Alkmaar 2004) pp. 2-3. Opnieuw windbemaling en opheffing van de polder (1931-1966) Het nieuwe gemaal werd in juni 1930 officieel in gebruik genomen. De molenaars kregen per 1 januari 1931 ontslag en werden op wachtgeld gezet. De vraag was nu wat er met de molen moest gebeuren. Die vroeg ieder jaar toch nog enig onderhoud en daarom stelde de voorzitter in juli 1935 voor hem te verkopen. Per brief werd de molen gratis aan de gemeente Bergen aangeboden indien deze als tegenprestatie door werklozen tijdens de winter enig slootwerk liet uitvoeren. Gemeentewerken van Bergen raamde de kosten van het herstel van de molen op f 1.450,- met daarbij jaarlijks f 60,- voor het gewone onderhoud. Dat vond de gemeenteraad te duur. B en W zochten hierop contact met de vereniging ‘De Hollandse Molen’. Die kon echter geen financiële bijdrage aan het behoud van de molen leveren. De polder zag hier vanwege de slechte toestand van het boerenbedrijf tijdens de economische depressie van deze jaren ook geen kans toe. Eind 1936 verzocht het bestuur aan Provinciale Waterstaat hoe het moest handelen om vergunning tot sloop van de molen te verkrijgen. Zover kwam het echter niet. De molen bleef staan, maar er werd niets meer aan gedaan zodat hij steeds verder verviel. Het rietdek woei zelfs over de aangrenzende landerijen, wat klachten van een ingeland opleverde. RAA, AZVP inv.nr. 2, 3-7-1935, 4-6-1936, 31-3-1937; inv.nr. 6, nrs. 158, 166, 167; secretarie-archief Bergen inv.nr. 1577. Met ingang van 1937 verhuurde de polder molen en erf voor f 5,- per jaar. In mei 1942 bracht het bestuurslid S.J. Schouten ter sprake dat ook het riet van de kap los begon te raken. Herstel werd op f 40,- begroot en gezien de geringe huuropbrengst was de keuze snel gemaakt. Bovendien was de molen zo slecht dat er waarschijnlijk geen einde aan kwam als eenmaal met reparaties werd begonnen. Ibidem, inv.nr. 40, rekening 1937 en later; inv.nr. 3, 20-5-1942. Toch was het nog niet helemaal met de windbemaling gedaan. In oktober 1944 werd bekend dat ernstig rekening moest worden gehouden met het stilvallen van de elektriciteitsvoorziening. Dit bericht vormde aanleiding voor een spoedvergadering van het bestuur van de Vier Gecombineerde Polders. Men besloot de resterende twee molens in de Oudburgerpolder en de Zuurvenspolder maalvaardig te laten maken. Het zal na het voorgaande niet verbazen dat laatstgenoemde molen er bijzonder verwaarloosd bij stond. De vijzel was onbruikbaar, het rietdek zeer slecht, het lattenwerk van de wieken en de zeilen ontbraken en zelfs de planken van het binnen- en buitenwerk waren weggebroken. Toch besloten de ingelanden tot herstel van beide molens. De reparaties werden uitgevoerd door W. Moejes en hiermee was een bedrag van bijna f 9.000,- gemoeid. Ter dekking van deze kosten hief men een extra omslag van f 10,- per hectare. D. Aten*, Gecombineerde Polders* , p. 4; RAA, AZVP inv.nr. 5, 12-6-1945. Na het aflopen van de oorlog besloten de samenwerkende polders weliswaar de molens maalvaardig te houden, maar de kosten van de windbemaling moesten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Men achtte het voorts niet nodig geregeld met de twee molens te malen. Dit was namelijk nogal duur omdat de molenaars per uur werden betaald. "RAA, AZVP inv.nr. 5, 5-10-1945." Op 15 juli 1949 loste het probleem voor wat betreft de Zuurvensmolen zichzelf op. Tijdens een kort onweer werd de molen ’s middags om vijf uur door de bliksem getroffen. Een jongen die op het land aan het werk was nam even later waar dat er rook uit de nok kwam. Hij reed snel per fiets naar een huis in de buurt vanwaar per telefoon de brandweer werd gewaarschuwd. Die rukte direct uit, maar werd onderweg op de smalle wegen opgehouden door de menigte die op het schouwspel af kwam. Omstreeks twintig voor zes kon water worden gegeven. Na tien minuten blussen bleek dat de strijd hopeloos was. De commandant besloot zijn manschappen terug te trekken vanwege het instortingsgevaar. Om precies zes uur zakte de molen in elkaar. Er restte na de brand slechts een hoopje puin waaruit een paar wieken omhoog staken. Poldervoorzitter Ranzijn ging het afbranden van de molen erg aan het hart. Hij verwoordde zijn gevoelens in een gedicht dat in het weekblad De Duinstreek werd afgedrukt. De polder beurde naderhand nog f 900,- van de verzekering. De restanten van de molen werden voor de sloop verkocht. Tijdens de afbraak trof men de brief van molenbaas Rampen aan die in 1915 bij de vervijzeling van de molen was ingemetseld. Deze was geheel onbeschadigd en werd in het polderarchief geplaatst. " Weekblad “De Duinstreek” , 29-7 en 20-9-1949; Alkmaarsche Courant 16-7-1949; RAA, AZVP inv.nr. 3, 18-7-1949 tm. 2-5-1950; inv.nr. 76." In de jaren vijftig kreeg de polder te maken met uitbreidingsplannen van de gemeente Bergen. Een en ander werd in goed overleg met gemeentewerken geregeld. Voorts informeerde het bestuur naar de mogelijkheden om af te komen van de gedeeltelijke vrijstelling van 50 tot 75 procent die arme hoge zandgronden in de omslag genoten. Deze vrijstelling gold sinds mensenheugenis en was in het reglement van bestuur vastgelegd. Het overgrote deel van de bedoelde landerijen was echter inmiddels afgezand. Haast werd hiermee echter niet gemaakt en toen in 1964 fusie van de zeven polders binnen de gemeente Bergen door de provincie aan de orde werd gesteld, was er nog niets tastbaars bereikt. Overigens was reeds ten tijde van de bouw van het centrale gemaal over fusie van de vier betrokken polders gesproken. In 1952 kwam deze kwestie naar aanleiding van een brief van de hoofdingenieur-directeur van Provinciale Waterstaat opnieuw aan de orde. Voorzitter Ranzijn bepleitte het samengaan van alle zeven polders, maar hier voelde de rest van het bestuur niet voor. Wel was men te porren voor fusie met de drie polders waarmee qua bemaling werd samengewerkt. Weer liep het hele initiatief op niets uit. In 1964 sloeg de provincie echter spijkers met koppen. Het bestuur ging in november 1964 met de voorgestelde fusie van alle zeven polders akkoord. Deze kreeg per 1 januari 1966 zijn beslag. Toen verdween de Zuurvenspolder als zelfstandig waterschap van het toneel ten gunste van het nieuwe Waterschap Bergen. "RAA, AZVP inv.nr. 3, 3-6-1947, 25-5-1950, 16-5 en 19-10-1952, 20-8-1954, 18-5-1956; inv.nr. 4, 23-11-1961, 29-5-1962, 29-11-1963, 2-11-1964; inv.nr. 8; inv.nr. 64. Zie over de gang van zaken in de polder gedurende de jaren vijftig en zestig ook Joh. Ranzijn, ‘Over polders gesproken’, Bergense Kroniek 7 (2000) nr. 1, pp. 18-19." Archief en inventarisatie Inzake de lotgevallen van het archief staan ons maar weinig gegevens ter beschikking. Voor zo ver kon worden nagegaan, werd in 1931 voor het eerst aandacht aan de archieven van de polders onder Bergen geschonken. In dat jaar voerde de Rijksarchivaris in Noord-Holland een inspectie uit ten huize van de gemeenschappelijke secretaris. Daar werd alles met de lopende administratie in orde bevonden. Minder te spreken was de Rijksarchivaris over de archiefkasten in de polderkamer in het raadhuis van Bergen. Die waren slechts afgesloten door gordijnen. Omdat er ook nog archiefkasten van de gemeente op de kamer stonden, kwamen regelmatig gemeenteambtenaren in het vertrek. Het werd dus bij vermissing erg moeilijk een verantwoordelijke aan te wijzen. De secretaris bleek thuis nog wel ruimte voor een archiefkast op zolder te bezitten, maar had dat eigenlijk liever niet. Uiteindelijk regelde men met de gemeente dat de kamer afgesloten werd waarbij de samenwerkende polders de sleutel kregen. RAA, archief Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen (AVB) inv.nr. 31. Naar aanleiding van zijn inspectie drong de Rijksarchivaris ook op inventarisatie van de archieven aan. Hier kwam het echter pas na een nieuwe inspectie in 1936 van. Het polderarchiefje ging dat jaar naar het Rijksarchief te Haarlem waar het door F.J.A. Pielage werd geïnventariseerd. Bij deze gelegenheid restaureerde J.N. Koegler enkele delen. Deze leverde ook het nodige verpakkingsmateriaal. In totaal kwam dit de polder op een uitgave van f 10,- te staan. RAA, AZVP, inv.nr. 48, bijlagen 1936. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog schonk het bestuur weer enige aandacht aan het archief. Dit naar aanleiding van een circulaire van het provinciaal bestuur waarin op de veilige berging van archieven werd aangedrongen. Voorzitter Ranzijn wees op de mogelijkheid het archief onder te brengen in de bomvrije kelder van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier te Alkmaar. De secretaris kreeg opdracht nadere informatie in te winnen. Het Hoogheemraadschap kampte echter met ruimtegebrek en hierop strandde de zaak. Ibidem, inv.nr. 2, 24-4-1940; AVB inv.nr. 31. Na de fusie ging het archief door naar het Waterschap Bergen. Dit bracht het archief van de Zuurvenspolder samen met dat van zijn andere rechtsvoorgangers onder op de zolder van het raadhuis van Bergen. Provinciaal archiefinspecteur A.J. Kölker trof ze tijdens een inspectie daar in augustus 1974 aan “…op een grote hoop op een houten ‘kruipzolder’ onder het dak en men kan alleen hurkend iets uit een grote berg papier zoeken. Bovendien is de toegang tot deze zolder slechts via een ongelukkig smal en los laddertje” . Hij gaf het bestuur van het Waterschap Bergen dringend in overweging de polderarchieven over te brengen naar het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen te Edam. Dat beschikte over een goede kluis en was voorts bereid dergelijke archiefjes kosteloos te bergen. Na een brand in het raadhuis liet Kölker vooruitlopend op een formele regeling de archieven alvast naar Edam brengen. RAA, archief Waterschap Bergen inv.nr. 29. Het Waterschap Bergen ging op 1 januari 1977 op in het Waterschap Het Lange Rond. Dit bracht de archieven van de oude polders rond Alkmaar onder bij het toenmalige gemeentearchief van deze stad. J.O. Hénar had ondertussen de inventaris van Pielage aangevuld tot de opheffing van de Zuurvenspolder in 1966. Hierbij bleven evenwel een doos bescheiden buiten beschouwing. Een nieuwe inventarisatie was daarom geraden. Hierbij werden meteen hiaten in de serie rekeningen opgevuld met van de provincie verkregen exemplaren die aldaar voor vernietiging in aanmerking kwamen. Voorts vond schoning van het archief plaats aan de hand van de vigerende selectielijsten. "Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 ." In totaal kwamen archivalia met een lengte van circa 0,6 m. voor vernietiging in aanmerking. De huidige lengte van het archief van de Zuurvenspolder bedraagt ongeveer 2,5 m. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • 8303edfb91133a9aa94f30e0330ae1f2
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards