Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

NV Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf (PEGUS) te Utrecht

1 januari 1922 - 1 januari 1991

NV Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf (PEGUS) te Utrecht Bijlagen Lijsten van de directieleden en secretarissen 1922-1988 N.B. De gegevens zijn afkomstig uit de jaarverslagen; er wordt meestal uitgegaan van de stand aan het eind van het verslagjaar of de dag waarop het jaarverslag werd vastgesteld. Bij de directeuren is aangegeven of zij afkomstig waren van de gemeente (GEB) of de provincie (PUEM). De naam van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf veranderde geregeld, maar voor het gemak is steeds de afkorting GEB gebruikt. De gegevens zijn afkomstig uit de jaarverslagen; er wordt meestal uitgegaan van de stand aan het eind van het verslagjaar of de dag waarop het jaarverslag werd vastgesteld. Bij de directeuren is aangegeven of zij afkomstig waren van de gemeente (GEB) of de provincie (PUEM). De naam van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf veranderde geregeld, maar voor het gemak is steeds de afkorting GEB gebruikt. Directeuren 1922-1928: J.J.L. Smits (GEB) en C. Noome (PUEM) 1929-1934: J.J.L. Smits (GEB) en W.L.C. Brunings (PUEM) 1935-1942: N.A. Imelman (GEB) en W.L.C. Brunings (PUEM) 1943: D. Dekker (tijdelijk) en A.T.R. Dufour (tijdelijk) N.B. De directeuren Imelman en Brunings werden op respectievelijk 30 december 1942 en 15 januari 1943 eervol ontslagen. Met ingang van 15 januari 1943 werden Dekker en Dufour benoemd tot tijdelijke directeuren; zij waren lid van de Raad van Commissarissen en Dufour was tevens lid van de Raad van Toezicht. Zij werden op 19 november 1943 ontheven van hun functie en Dufour werd met ingang van die datum benoemd als tijdelijk directeur. 1943-1944: A.T.R. Dufour (tijdelijk) 1945-1946: A.J. Mijnlieff (waarnemend) 1947-1948: N.A. Imelman (GEB) en G.Th. Heikens (PUEM) 1949-1951: J. van Dam van Isselt (GEB) en G.Th. Heikens (PUEM) 1952: J. van Dam van Isselt (GEB) en D. Vreugdenhil (waarnemend, PUEM) 1953-1962: J. van Dam van Isselt (GEB) en J.W. Bartelds (PUEM) 1963: A.D.J. de Bergh (waarnemend, GEB) en J.W. Bartelds (PUEM) 1964-1966: T. Michielsen (GEB) en J.W. Bartelds (PUEM) 1967-1970: T. Michielsen (GEB) en J.T. van der Koogh (PUEM) 1971-1975: A.C. Douwes Dekker (GEB) en J.T. van der Koogh (PUEM) 1976-1980: A.C. Douwes Dekker (GEB)) en F. van Koppenhagen (PUEM) N.B. In afwachting van studies over de directiestructuur ging men na het aftreden van de directeuren per 1 november 1981 vooralsnog niet over tot (her)benoeming. In 1982 werd besloten de directeuren van GEB en PUEM niet meer te benoemen tot directeuren van de NV PEGUS. President-directeuren en algemeen directeur 1947-1966: A.J. Mijnlieff (president-directeur) 1967-1972: A.D.J. de Bergh (president-directeur) 1973-1982: J. Lanjouw (president-directeur) 1982-1988: F. de Ruiter (algemeen diecteur) N.B. Omdat J. Lanjouw per 1 april 1983 gebruik zou maken van de VUT-regeling, werd in het belang van de continuïteit F. de Ruiter per 1 november 1982 benoemd tot algemeen directeur; hij nam per 1 januari 1983 de leiding van het bedrijf over. Secretarissen N.B. Er werd om de drie jaar beurtelings een ambtenaar van de provincie (administrateur ter Provinciale Griffie) of een ambtenaar van de gemeente (chef afdeling Bedrijven ter Secretarie) benoemd. Als dezelfde ambtenaren om de drie jaar terugkeerden als secretaris, wordt in onderstaande lijst volstaan met het eerste en het laatste jaar van hun functionering. Er werd om de drie jaar beurtelings een ambtenaar van de provincie (administrateur ter Provinciale Griffie) of een ambtenaar van de gemeente (chef afdeling Bedrijven ter Secretarie) benoemd. Als dezelfde ambtenaren om de drie jaar terugkeerden als secretaris, wordt in onderstaande lijst volstaan met het eerste en het laatste jaar van hun functionering. 1922-1924: F.E. Spat (provincie) 1925-1927: L. Leydesdorff (gemeente) 1928-1955: A.G. van de Groenekan (province) 1931-1933: J.T. Jacobs (gemeente) 1937-1946: M. Ort (gemeente) 1951-1970: L. van der Meijden (gemeente) 1959-1962: B. van der Land (provincie) 1965-1978: L.G. Zielhuis (provincie) 1974: H.W.J. van Schaik (gemeente) 1975-1988: F.A. van Noort (gemeente) 1979-1984: T. Renes (provincie) 1985-1988: J.A. van der Veen (provincie) Overzicht van de afkortingen, de nummers en de locaties van de machines N.B. De gegevens zijn aangeleverd door J. van Leeuwen, oud-medewerker van de NV PEGUS. De gegevens zijn aangeleverd door J. van Leeuwen, oud-medewerker van de NV PEGUS. De machines werden als volgt afgekort: K = ketel T = turbine ST = stoomturbine (na de introductie van de gasturbine in 1977 ontstond de noodzaak om stoomturbines te onderscheiden van gasturbines) GT = gasturbine AK = afgassenketel (direct gekoppeld aan een GT) E = eenheid (ook wel blok genoemd), waarbij één stoomturbine door één of twee ketels van stoom wordt voorzien. De machines werden ook genummerd. Soms werden nummers opnieuw gebruikt, wat aangeduid werd met de toevoeging o (oud) of n (nieuw). Hier volgt een overzicht van de genummerde machines per centrale. Centrale NB: K 1 t/m 10 T 1 t/m 5 Centrale MK : K 11 t/m 24 T 6 t/m 11o E 12o: K 25-26 met T 12o E 10: GT 1 / AK 1 en GT 2 / AK 2 met ST 10 (hergebruik oude T 10) E 11: GT 3 / AK 3 en GT 3 / AK 4 met ST 11n E 12n: GT 6 / AK 6 met ST 12n Centrale LW: E 1: K 1-2 met T 1 E 2: K 3-4 met T 2 E 3: K 5 met T 3 E 4: K 6 met T 4 E 5: K 7 met GT 7 en T 5 E 6: GT 6 / AK 7 met ST 6 De warmwaterketels in de hulpwarmtecentrales hadden een geheel eigen nummering. Literatuur N.B. Zie ook de publicaties die in het archief opgenomen zijn, zoals de gedenkboeken en de brochures over het bedrijf. Zie ook de publicaties die in het archief opgenomen zijn, zoals de gedenkboeken en de brochures over het bedrijf. Boomen, Peer van den, en Ton Hesselmans, Het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening 1884-1925 . Doctoraalscriptie. Utrecht, 1984. Boomen, P.H.J. van den, en A.N. Hesselmans, ‘Van kleinschalige naar grootschalige elektriciteitsvoorziening; een analyse aan de hand van vier elektriciteitscentrales 1880-1925’. In: Jaarboek voor de geschiedenis van bedrijf en techniek , 1986, p. 230-351. Centrale Lage Weide, de derde centrale van de N.V. PEGUS . Utrecht, 1972. De Centrale “Merwedekanaal” van de N.V. Provinciaal en Gemeentelijk Utrechtsch Stroomleveringsbedrijf . Utrecht [PEGUS], 1926. De electriciteitsvoorziening in Nederland tot het jaar 1925 . Gedenkboek uitgegeven naar aanleiding van het 10-jarig bestaan van de Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland. Amsterdam, 1926. Pag. 283-308: 'De electriciteitsvoorziening van de gemeente Utrecht'. 50 jaar electriciteit en vervoer in de Domstad . Uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het electriciteitsbedrijf en het vervoerbedrijf van de gemeente Utrecht 1905-1955. Utrecht, 1955. Janssen, J.C., ‘Bouw nieuwe Peguscentrale’. In: De Schakel, tijdschrift van, voor en door het Gemeentepersoneel van Utrecht , 1957, 29, p. 14-16. Kam, René de, m.m.v. Jan van Leeuwen, Een hart van warmte. 75 jaar stadsverwarming in Utrecht . Historische Reeks Utrecht, 25. Utrecht, 1998. Leeuwen, J. van, ’75 jaar stadsverwarming in Utrecht, van sprookje tot baksteen’. In: Erfgoed van Industrie en Techniek , sept. 2001, p. 90-93. Vredenberg, Jan, Trotse Kastelen en Lichtende Hallen’. Architectuur van elektriciteitsbedrijven in Nederland tot 1960 . Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen (deel XI Nijmeegse Kunsthistorische Studies). Utrecht, 2003. Bestuur en personeel Directie De statuten bepaalden, dat de vennootschap bestuurd werd door één of meer directeuren, onder toezicht van een Raad van Commissarissen, die aan de Raad van Toezicht het dagelijks toezicht op de directie opdroeg. De directeuren werden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders benoemd en ontslagen; deze vergadering bepaalde ook het salaris en regelde de rechten en verplichtingen van de directeuren. De directie moest zorgen voor een goede en geregelde gang van zaken en voor een behoorlijke boekhouding. Zij was meestal aanwezig bij de vergaderingen van de aandeelhouders, de Raad van Commissarissen en de Raad van Toezicht. Om zowel de gemeente als de provincie in de directie vertegenwoordigd te laten zijn, werden de directeur van het GEB en de directeur van de NV PUEM steeds benoemd als directeuren van de NV PEGUS. De technische leiding van het bedrijf was in handen van een bedrijfsleider of bedrijfsingenieur. Omdat de beide directeuren hun hoofdfunctie hadden in de distributiebedrijven waaraan PEGUS elektriciteit leverde, konden zij niet veel tijd vrijmaken voor de directie van de vennootschap. Het zwaartepunt van de bedrijfsvoering is daardoor steeds meer verschoven in de richting van de bedrijfsleider. Op 11 mei 1945 werd de toenmalige bedrijfsleider, A.J. Mijnlieff, zelfs geïnstalleerd als waarnemend directeur. In 1947 werd besloten naast de beide directeuren een president-directeur te benoemen, die met de leiding van de directievoering zou worden belast. Zo ontstond een driehoofdige directie. De beide directeuren droegen medeverantwoordelijkheid voor algemene beleidszaken en (grote) investeringen, terwijl de dagelijkse leiding van het bedrijf in handen was van de president-directeur, die fulltime in dienst was. Mijnlieff werd de eerste president-directeur en hij leidde het bedrijf tot 1967. Hij was nauw betrokken bij de bouw van de Centrale Lage Weide en zette zich in voor de ontwikkeling van het Verwarmingsbedrijf. Toen hij in 1975 overleed, hing de vlag op ‘zijn’ centrale halfstok. Op 2 april 1952 werden op voorstel van de president-directeur door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders onderdirecteuren aangesteld. Zij werden belast met het beheer van de werktuigkundige afdeling, de elektrotechnische afdeling en de financieel-economische, tevens administratieve afdeling. In 1973 kwam er een vierde onderdirecteur, van de afdeling stadsverwarming. In 1982 werd de titel gewijzigd in adjunct-directeur. De naam president-directeur werd in dat jaar gewijzigd in algemeen directeur. Eind 1981 werd eervol ontslag verleend aan A.C. Douwes Dekker als directeur van het GEB en directeur van de PEGUS. Er was bepaald dat het vertrek van één van beide directeuren met zich meebracht dat ook de nevenfunctie van de andere directeur eindigde. In afwachting van studies met betrekking tot de directiestructuur ging men vooralsnog niet over tot herbenoeming van de directeur van de PUEM, F. van Koppenhagen, en de benoeming van de nieuwe directeur van het GEB. In 1982 werd definitief afgezien van de (her)benoeming. Het overleg met de directeuren van GEB en PUEM gebeurde voortaan in een zogenaamd directeurenberaad. Een lijst van de directieleden is opgenomen in een bijlage bij deze inleiding. Raad van Toezicht De Raad van Toezicht bestond volgens de statuten uit drie leden van de Raad van Commissarissen, van wie één door het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht en één door het College van Burgemeester en Wethouders van Utrecht werd benoemd; bovendien moest door beide colleges een plaatsvervangend lid worden aangewezen. De voorzitter van de Raad van Commissarissen was tevens lid en voorzitter van de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht kon alleen besluiten nemen in een voltallige vergadering en bij meerderheid van stemmen. Elk besluit werd onderworpen aan de beslissing van de Raad van Commissarissen, indien dit door een lid van de Raad van Toezicht op de dag volgend op die van de vergadering van die Raad schriftelijk aan de voorzitter werd verzocht. De Raad van Toezicht benoemde en ontsloeg het vaste personeel; voor elke benoeming ontving de Raad een aanbeveling van de directie. Aanstelling en ontslag van het tijdelijke en losse personeel gebeurde door de directie. De Raad van Toezicht vergaderde na 7 maart 1983 niet meer. In zijn vergadering van 22 augustus 1983 stemde de Raad van Commissarissen ermee in, dat de Raad van Toezicht in de nieuwe statuten zou vervallen. Raad van Commissarissen De Raad van Commissarissen bestond volgens de statuten van 1922 uit negen leden, waarvan twee door en uit het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht, twee door en uit het College van Burgemeester en Wethouders van Utrecht, twee door het vaste personeel van de NV en de drie overige leden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders werden benoemd. De commissarissen kozen telkens voor de tijd van drie jaar uit hun midden een voorzitter en zij benoemden na overleg met GS en B & W een secretaris. Het was gebruikelijk dat beurtelings een door de provincie Utrecht respectievelijk een door de gemeente Utrecht aangewezen lid het voorzitterschap bekleedde. Ook het secretariaat werd om de drie jaar beurtelings bekleed door een ambtenaar van de provincie of van de gemeente; deze functie werd vaak wel jarenlang door dezelfde ambtenaren vervuld. De ambtenaar die drie jaar niet als secretaris optrad, was bevoegd de vergaderingen bij te wonen; later werd hij in de jaarverslagen vermeld als plaatsvervangend secretaris. De secretaris trad tevens op als secretaris van de Raad van Toezicht en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Een lijst van de secretarissen is opgenomen in een bijlage bij deze inleiding. De Raad vergaderde ten minste eenmaal in de drie maanden en verder zo vaak als de voorzitter het nodig achtte of een commissaris of een directeur hem daartoe zijn verlangen te kennen gaf. Besluiten konden slechts worden genomen als de meerderheid van de commissarissen de vergadering bijwoonde. Elk besluit werd onderworpen aan de beslissing van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, indien dit door ten minste twee commissarissen uiterlijk op de dag volgend op die van de vergadering van de Raad van Commissarissen schriftelijk aan de voorzitter werd verzocht. Algemene Vergadering van Aandeelhouders De Algemene Vergadering van Aandeelhouders werd bijeengeroepen door of namens de voorzitter van de Raad van Commissarissen. Naast de gewone jaarlijkse algemene vergadering werden er buitengewone algemene vergaderingen gehouden; deze vergaderingen vonden plaats wanneer dit nodig werd geacht of als een besluit van de Raad van Commissarissen aan de beslissing van de aandeelhouders moest worden onderworpen. De vergaderingen werden bijgewoond door onder meer vertegenwoordigers van provincie en gemeente en geleid door de voorzitter van de Raad van Commissarissen of diens vervanger. Personeel Op 31 december 1923 waren voor de exploitatie van het bedrijf 11 ambtenaren (waarvan 7 vast) en 54 werklieden (waarvan 35 vast) in dienst. Het personeelsbestand nam vooral na de Tweede Wereldoorlog enorm toe. In 1939 waren er in totaal 113 personeelsleden in dienst (waarvan 81 vast op jaar- of maandloon), in 1961 in totaal 553 (waarvan 399 vast op jaar- of maandloon) en in 1967 in totaal 745 (waarvan 554 vast op jaar- of maandloon). Daarna trad een vermindering van de personeelsformatie op, onder meer door de geleidelijke liquidatie van het kolenbedrijf. Veel personeelsleden werkten lange tijd bij de PEGUS; er werden dan ook talloze jubilea gevierd. De onderlinge band was sterk, mede dankzij de vele activiteiten van de in 1946 opgerichte personeelsvereniging. Het personeelsblad PEGUS-berichten , dat vanaf 1962 verscheen, bevat veel informatie over het personeel en het bedrijf. Archief en inventarisatie Het archief van de NV PEGUS is op 22 augustus 2005 door de directeur van NUON Power Generation te Utrecht in bruikleen gegeven aan Het Utrechts Archief. Het bestond uit een ‘bestuursarchief’ over de periode 1922-1987, een ‘bedrijfsarchief’ over de periodes 1922-1927 en 1928-1949 en 21 verhuisdozen met los materiaal, waaronder foto’s, glasdia’s en films. Het bedrijfsarchief vanaf 1949 is bij Nuon gebleven. Een groot deel van de inhoud van de verhuisdozen bleek te bestaan uit dossiers die thuishoorden in het bedrijfsarchief vanaf 1949 en materiaal dat niet voor bewaring bij Het Utrechts Archief in aanmerking kwam. Op 19 maart 2007 zijn 17 verhuisdozen geretourneerd. De vele foto’s, glasdia’s en vier van de films zijn in het archief opgenomen; volgens de overeenkomst van opneming en beheer heeft de bruikleengever het bij hem berustende copyright op het beeldmateriaal overgedragen aan Het Utrechts Archief. Omdat gemeente en provincie aandeelhouders waren, ligt het voor de hand dat ook in de archieven van gemeentebestuur en provinciebestuur stukken over de NV PEGUS te vinden zijn (zie toegangen 1007-3 en 1205). Er bleken bij deze besturen echter ook stukken van de NV aanwezig te zijn. Dat is te verklaren uit het feit dat steeds een ambtenaar van het gemeente- of het provinciebestuur fungeerde als secretaris van de NV PEGUS. Bij de inventarisatie van de archieven van het gemeentebestuur van Utrecht van 1813-1969 op Het Utrechts Archief zijn deze stukken afgezonderd en ze zijn later toegevoegd aan het archief van de NV. In 2006 bleek dat in het Provinciehuis ook een afzonderlijk ‘archief van de NV PEGUS’ bewaard werd over de periode 1922-1991, dat geïnventariseerd was door R. van Olderen. Dat archiefgedeelte, 85 dozen met een totale omvang van 11 m, is in september 2006 overgebracht naar Het Utrechts Archief. Het bleek grotendeels te bestaan uit stukken van de secretaris van de NV PEGUS. Een klein gedeelte (tien inventarisnummers) betrof toch stukken van het provinciebestuur over de NV; deze stukken zullen worden toegevoegd aan het archief van Gedeputeerde Staten. Aan het archief van de NV PEGUS zijn ook enkele stukken toegevoegd die opgenomen waren in de bibliotheek van Het Utrechts Archief: jaarverslagen van de NV Stadsverwarmingsbedrijf PEGUS (inv.nr. 1014), toespraken ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van president-directeur A.J. Mijnlieff in 1954 (inv.nr. 1050), toespraken ter gelegenheid van de feestelijke ingebruikneming van het nieuwe kantoorgebouw in 1952 (inv.nr. 1170) en een menukaart van de feestmaaltijd bij deze ingebruikneming (inv.nr. 1171). Omdat archiefstukken van de NV PEGUS bij het bedrijf zelf, bij de gemeente en bij de provincie bewaard werden, zijn veel dubbelen aangetroffen. Zo bevatte het archiefgedeelte dat uit het Provinciehuis afkomstig was een serie jaarverslagen, die ook al in het archiefgedeelte van NUON aanwezig was. Bovendien waren naar hartenlust stencils en doorslagen vervaardigd. De dubbelen zijn zoveel mogelijk voor vernietiging afgezonderd. Toch konden overlappingen niet voorkomen worden. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders, de Raad van Commissarissen en de Raad van Toezicht kregen voor een deel dezelfde stukken ter behandeling toegezonden. Ieder bestuursorgaan had zijn eigen serie notulen en vergaderstukken en elke serie werd zowel bij het bedrijf als door de secretaris bijgehouden. De series van de secretaris, die grotendeels van het Provinciehuis afkomstig zijn, kunnen worden beschouwd als de officiële; ze zijn per vergadering gerangschikt en bevatten hier en daar geschreven stukken en ondertekende notulen. De series die afkomstig zijn van het bedrijf zelf en die de ruggengraat vormden van het bestuursarchief, zijn chronologisch gerangschikt; ze bevatten grotendeels dezelfde stukken als de series van de secretaris. Ze zijn toch bewaard, omdat het te veel tijd zou kosten exact na te gaan in hoeverre ze stukken bevatten die niet in de andere series aanwezig zijn. Als een bepaald besluit of een brief gezocht wordt, kan het beste eerst de serie van de secretaris geraadpleegd worden; als dat onderzoek geen resultaat oplevert, kan de andere serie bij het onderzoek betrokken worden. Het bedrijfsarchief was gesplitst in twee periodes: 1922-1927 en 1928-1949. Het eerste gedeelte bestond uit een serie banden die gerangschikt waren op onderwerp en die voorzien waren van letters; de tweede serie bestond uit genummerde mappen (‘dossiers’) die grotendeels gerangschikt waren op correspondent. Beide series zijn grotendeels intact gelaten, al is de volgorde alfabetisch gemaakt. Ze zijn ondergebracht in de rubriek Directie van de Stukken van algemene aard. In sommige gevallen is een band of pak toch uit de serie gehaald en afzonderlijk beschreven; zo waren in de eerste serie soms bepaalde stukken als onderwerp opgenomen (kennisgevingen, rapporten) en bevatte de tweede serie niet alleen mappen per correspondent. Op 1 januari 1949 werd een nieuw ordeningssysteem ingevoerd. Men zag in dat het niet praktisch was om dossiers op naam te vormen. Stukken over uiteenlopende onderwerpen waren bij elkaar per correspondent opgeborgen en er ontstonden soms tientallen mappen met brieven van en aan één bepaalde firma. In 1949 werd een onderwerpsgewijze rangschikking ingevoerd; ieder dossier kreeg een kengetal dat ontleend was aan de Universele Decimale Code (UDC). De tweede serie van het bedrijfsarchief werd eigenlijk in 1948 afgesloten, maar sommige mappen lopen nog door tot begin 1949. Het archiefgedeelte vanaf 1949, dat niet als één serie correspondentie geordend was, had in de inventaris beschreven kunnen worden in de rubriek Stukken betreffende afzonderlijke onderwerpen. Dit omvangrijke archiefgedeelte is echter niet in bruikleen gegeven, maar bij NUON achtergebleven. Bij de afzonderlijke onderwerpen zijn daardoor vooral stukken opgenomen die afkomstig zijn van gemeente- of provinciebestuur. Daarnaast bevatten deze rubrieken veel afbeeldingen, omdat wel alle foto’s door Nuon in bruikleen zijn gegeven. Daardoor is de inventaris nogal onevenwichtig. Het overgrote deel van de stukken is beschreven in de rubriek Stukken van algemene aard. Als stukken over een bepaald onderwerp gezocht worden, is het daarom in veel gevallen raadzaam ook stukken uit de algemene rubriek te raadplegen. Het bestuursarchief liep door t/m 1987, maar enkele andere stukken die door NUON in bruikleen waren gegeven, dateerden van 1988 en 1989. Het archiefgedeelte dat uit het Provinciehuis afkomstig is, had als eindjaar 1991. Daarom is als cesuur van deze inventaris 1991 aangehouden, het laatste jaar voordat de NV Stadsverwarmingsbedrijf PEGUS opging in de REMU. Slechts enkele stukken dateren van 1992. Wellicht worden t.z.t. bij NUON en/of bij ENECO nog stukken aangetroffen die in dit archief thuishoren; de inventaris zal dan worden aangevuld. In totaal is 2 m archiefmateriaal vernietigd. De omvang van het archief na bewerking bedraagt 61 m. Voor inv.nrs. 1045-1049 geldt een openbaarheidsbeperking van 75 jaar; omdat deze stukken in bruikleen zijn gegeven door NUON, zijn zij slechts met toestemming van de bruikleengever of diens rechtsopvolger te raadplegen. Augustus 2007 Geschiedenis Begin van de elektriciteitsvoorziening De openbare elektriciteitsvoorziening begon in Nederland in 1884. Aanvankelijk zorgden hoofdzakelijk particulieren voor de opwekking en levering van elektriciteit. Installatiebedrijven verkochten complete verlichtingsinstallaties aan winkels, hotels, werkplaatsen en soms huizen. Deze installaties waren opzichzelfstaande systemen, die zowel generatoren als leidingen en lampen bevatten. Geleidelijk namen de technische mogelijkheden toe om elektriciteit over grotere afstanden te transporteren en werden er kleinschalige elektriciteitscentrales gebouwd, die verschillende panden van elektriciteit voorzagen. In 1895 werd in Rotterdam de eerste gemeentelijke elektriciteitscentrale in Nederland opgericht. Aan het begin van de twintigste eeuw begonnen steeds meer gemeentebesturen de zorg voor de elektriciteitsvoorziening tot zich te trekken: na Rotterdam volgden in 1902 Groningen en Haarlem, in 1904 Amsterdam en in 1905 Utrecht. Van een landelijke of gewestelijke regeling was nog geen sprake. Het duurde dan ook niet lang of de gemeenten met een eigen elektriciteitsbedrijf begonnen met stroomlevering aan omliggende gemeenten. Daarmee deed de intercommunale stroomlevering van overheidswege haar intrede. Pas in 1938 kwam er een Elektriciteitswet, die een concessie eiste voor aanleg en exploitatie van elektriciteitswerken. De eerste centrale in Utrecht In Utrecht kreeg J.J.L. Smits in 1901 opdracht van het gemeentebestuur om plannen uit te werken voor de oprichting van een elektrische centrale. Hij moest daarbij rekening houden met het voornemen een elektrische tramlijn aan te leggen. Op 29 december 1902 werd door de gemeenteraad het voorstel van B & W aangenomen om een gemeentelijke centrale te bouwen. Als locatie werd een gedeelte van het Sterrenbos (sinds 1903 Nicolaas Beetsstraat) gekozen, naast de spoorlijn, in verband met de aanvoer van kolen. De elektrische en de motorische inrichting werden in 1903 gegund aan de Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft te Berlijn als hoofdaannemer. De aanbesteding van het kabelnet vond in 1904 plaats. Er werd ook een administratiegebouw ontworpen, dat op 1 oktober 1905 geopend werd. In november 1905 werd de eerste elektriciteit geleverd. De gemeenteraad had op 14 april 1905 besloten elektrische verlichting te laten aanbrengen op het plein voor het station en langs de twee hoofdverkeerswegen die van en naar de binnenstad voerden; deze straatverlichting werd in januari 1906 voltooid. De centrale ging ook elektriciteit leveren ten behoeve van het Trambedrijf. Vanaf 9 mei 1906 vonden proefritten plaats op een gedeelte van het traject en op 5 juli van dat jaar werd de gehele lijn in exploitatie genomen. Het Electriciteitsbedrijf en het Trambedrijf werden in het begin beheerd als twee aparte bedrijven onder leiding van één directeur. Smits werd in 1905 als eerste directeur benoemd. Oprichting van PUEM en PEGUS De provincie Utrecht richtte in 1916 de NV Provinciale Utrechtsche Electriciteits-Maatschappij (PUEM) op. Dit bedrijf bouwde een provinciaal elektriciteitsnet en wilde stroom elders inkopen. De keuze viel al snel op de Utrechtse centrale, die gunstig midden in de provincie lag. De PUEM begon eind 1918 met de levering van elektriciteit, waarvoor de benodigde stroom van de Utrechtse centrale werd betrokken. De PUEM werd daardoor de grootste afnemer van de centrale. Door de verdere toename van het elektriciteitsverbruik en de nauwe banden die waren ontstaan, besloten de gemeente en de provincie in het voorjaar van 1922 om gezamenlijk een apart productiebedrijf op te richten, de NV Provinciaal en Gemeentelijk Utrechtsch Stroomleveringsbedrijf (PEGUS). Dit bedrijf nam niet alleen de bestaande gemeentelijke centrale over, maar ook de plannen die al sinds 1919 bij de gemeente bestonden om een geheel nieuwe, veel grotere centrale te bouwen aan het Merwedekanaal. Na de oprichting van de NV PEGUS ging het Gemeentelijk Electriciteits Bedrijf verder als distributiebedrijf. Het veranderde in de loop van de jaren geregeld van naam. De volgende afkortingen komen achtereenvolgens voor: GETU (Gemeentelijk Electriciteits- en Trambedrijf Utrecht), GETRU (Gas-, Electriciteits-, Tram- en Radiobedrijf Utrecht), GEBRU (Gas-, Electriciteits-, Bus- en Radiobedrijf Utrecht), GEVU (Gemeentelijk Energie- en Vervoerbedrijf Utrecht) en GEB (Gemeentelijk Energiebedrijf). In 1989 werd het GEB omgevormd tot de NV Energiebedrijf Utrecht (EBU); deze NV ging in 1992 op in de NV REMU (Regionale Energiemaatschappij Utrecht). De NV PEGUS werd in 1922 opgericht door het aangaan van een belangengemeenschap tussen de provincie en de gemeente Utrecht. Het doel was volgens de statuten van 1922: “electrischen stroom op te wekken en af te geven aan de Provinciale Utrechtsche Electriciteits-Maatschappij en aan de gemeente Utrecht en aan andere ondernemingen van algemeen nut; aan deze laatste alleen krachtens besluit der algemeene vergadering van aandeelhouders”. Aan de PUEM en de gemeente Utrecht werd de stroom geleverd tegen kostprijs en op gelijke voet. Om het doel te bereiken, zou de vennootschap één of meer elektrische centrales exploiteren. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg in 1922 fl. 2.068.000, verdeeld in 2068 aandelen, elk groot fl. 1000. In het kapitaal werd deelgenomen door de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht, elk voor de helft of 1034 aandelen. De gemeente Utrecht bracht voorts in de vennootschap in: de voor de stichting van een nieuwe elektrische centrale aan het Merwedekanaal benodigde grond en de installaties, machines, ketels, sporen, leidingen enz. van de haar toebehorende centrale aan de Nicolaas Beetsstraat. De centrale aan het Merwedekanaal werd in 1926 in gebruik genomen. De oude centrale zou daarna voornamelijk als verwarmingscentrale dienst blijven doen. Productie van elektriciteit en warmte De NV PEGUS (meestal ‘de PEGUS’ genoemd) produceerde zowel elektriciteit als warmte. Een jaar na haar oprichting, in 1923, kreeg de NV haar eerste warmteklant: het Algemeen Ziekenhuis (later onder meer Stads- en Academisch Ziekenhuis Utrecht genoemd), dat daarmee ook de eerste stadsverwarmingsklant in Nederland werd. De warmtelevering had aanvankelijk uitsluitend plaats door middel van stoom, die eerst zijn werk voor de elektriciteitsproductie had verricht (z.g. aftapstoom). Nadat onder meer de administratiegebouwen van de Nederlandse Spoorwegen en het Centraal Station op het stoomnet waren aangesloten, besloot men vanaf 1927 ook water als transportmedium toe te passen en een waternet aan te leggen. Het stoomnetje bleef overigens nog tot het eind van de jaren '60 in bedrijf. Al snel kwamen er meer gebruikers bij en in 1930 werden er leidingen onder de Catharijnesingel door gelegd, zodat ook in de binnenstad stadsverwarming geleverd kon worden. Sindsdien breidde het leidingnet zich uit. Omdat ook de vraag naar elektriciteit bleef toenemen, werd een derde centrale gebouwd, Centrale Lage Weide, die in 1959 werd geopend. Voor de opwekking van elektriciteit gebruikte men lange tijd als brandstof kolen. In de jaren '60 werd eerst begonnen met het stoken van olie en later met het stoken van aardgas. In 1971 ging ‘de laatste hap’ kolen het bedrijf in en werd het kolentijdperk bij de PEGUS voorgoed afgesloten. Daardoor waren de installaties voor de aanvoer, de opslag en het transport naar de ketels van de kolen niet meer nodig. De brandstof heeft één doel: het verwarmen van water in een grote ketel, waardoor dit water wordt omgezet in stoom. Deze stoom wordt langs een machine met schoepenraderen (een turbine) geleid, waardoor de schoepen en de as waarop ze bevestigd zijn, beginnen te draaien. Door deze draaiende beweging wordt een grote dynamo (een generator) aangedreven, die dan elektriciteit produceert. De elektriciteit gaat via o.a. schakelstations en hoogspanningsmasten naar de verbruikers. De stoom gaat, nadat hij in de turbine de schoepenraderen aan het draaien heeft gebracht, weer als water terug naar de ketel. De stoom die de turbine verlaat, moet dus weer condenseren tot water. Dit gebeurt in een zogenaamde condensor, waar de stoom zijn warmte overdraagt aan het koelwater. Als dit opgewarmde koelwater verder niet meer wordt gebruikt, wordt het geloosd in een kanaal of rivier. Een groot gedeelte van de energie verdwijnt dan via het koelwater en bovendien gaat er nog een klein gedeelte door de schoorsteen verloren. Al met al komt in dat geval maar 40 pct. van de energie die in een centrale is gestopt, er als elektriciteit weer uit. Dit rendement kan worden verhoogd door de warmte die anders via het koelwater in het kanaal zou verdwijnen, te gebruiken voor de stadsverwarming. Omdat de warmte grotendeels overblijft bij de productie van elektriciteit, hoeven de brandstofkosten niet hoog te zijn. Er moeten echter wel extra investeringen worden gedaan voor aanpassingen in de centrale die nodig zijn om de warmte op het temperatuurniveau te brengen dat geschikt is voor stadsverwarming. Bovendien zijn de distributiekosten hoog. Zo moet een buizennet worden aangelegd waardoor het warme water van de centrale naar de gebruikers wordt gebracht en het afgekoelde water weer wordt teruggevoerd. Deze buizen moeten zeer goed geïsoleerd worden om het warmteverlies onderweg zo beperkt mogelijk te houden. Verder moeten er hulpwarmtecentrales gebouwd worden om bij pieken in de warmtevraag de productie te ondersteunen. Ook moeten de hulpwarmtecentrales invallen, als bij een storing in een elektriciteitscentrale de warmteproductie daar stil komt te liggen. In 1978 en 1983 werden in de Centrale Merwedekanaal zogenaamde STEG-eenheden in gebruik genomen, die zeer geschikt zijn voor de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte. Bij een STEG (SToom- En Gasturbine) wordt namelijk naast een stoomturbine gebruikgemaakt van een gasturbine, waardoor het rendement zeer hoog kan worden. Het hart van de centrale vormt de schakelkamer met uitgebreide meet- en bedieningsapparatuur. De schakelwacht is de commandopost voor elektriciteit. De schakelwachter is als de spin in het web, die vanuit zijn centrale positie alles kan overzien wat er in zijn net gebeurt. Gebouwen en machines De PEGUS had drie centrales in gebruik: 1. Nicolaas Beetsstraat (afgekort NB), Nicolaas Beetsstraat 3. Deze centrale, die oorspronkelijk eigendom was van de gemeente, werd in 1905 geopend. De PEGUS nam de centrale in 1922 over. Na de opening van de Centrale Merwedekanaal kreeg de Centrale Nicolaas Beetsstraat voornamelijk de taak van warmtecentrale. Voor een deel bleef er ook wel elektriciteit geproduceerd worden, omdat de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte economisch bijzonder aantrekkelijk bleek te zijn. De centrale werd het ‘hart’ van de stadsverwarming. Van daaruit vertrokken dikke pijpen, die vervolgens uitwaaierden over de stad. In het begin werden alleen grote gebouwen aangesloten, maar na de oorlog kwam ook de warmtelevering aan particulieren op gang. Na 1977 werd deze taak volledig overgenomen door de Centrale Merwedekanaal. Alleen tijdens strenge winters werden de ketels in de centrale aan de Nicolaas Beetsstraat weer opgestookt. In 1992 werd begonnen met de sloop van het interieur. Ook het exterieur ontkwam niet aan dat lot. Hoewel de centrale een karakteristiek industriegebouw was met neoromaanse stijlelementen in het voorgebouw en zeldzame Belgische spanten in de hal, werd het in 1995 gesloopt. De hulpwarmtecentrale (HWC) en het warmteoverdrachtstation (WOS), die in respectievelijk 1970 en 1978 bij de centrale werden gebouwd, bleven wel in gebruik. 2. Centrale Merwedekanaal (afgekort MK), Keulsekade 181. De PEGUS begon onmiddellijk na de oprichting met het uitvoeren van de plannen voor de bouw van een centrale aan het Merwedekanaal. Het bedrijfstechnisch ingenieurswerk werd verricht door de directeuren C. Noome en J.J.L. Smits, terwijl L.S.P. Scheffer de architectonische ontwerpen maakte. De Centrale Merwedekanaal leverde vanaf 1926 elektriciteit. Het was de eerste grote centrale in Nederland waarbij ijzervakwerk tot monumentale industriearchitectuur werd uitgewerkt. Het complex kan daarom worden beschouwd als de eerste geheel moderne centrale. Het is ook de enige grote centrale van vóór de Tweede Wereldoorlog die – zij het in gewijzigde vorm – nog steeds in gebruik is. De centrale is in de loop van de jaren diverse keren uitgebreid. Zo werd de machinezaal in omvang vrijwel verdubbeld. In 1939 kwam een nieuw ketelhuis gereed, dat ontworpen was door G.H. Bruins. Het werd geheel in staal en glas opgetrokken; de drie schoorstenen die op het ketelhuis verschenen, werden typerend voor de centrale en voor de hele omgeving. Na de oorlog werd de centrale tevens warmtecentrale en na 1977 werd de warmtelevering volledig overgenomen van de Centrale Nicolaas Beetsstraat. Het kantoor van de PEGUS was gevestigd bij de centrale. In het begin had men daarvoor een houten gebouw ingericht, dat in gebruik was geweest als bouwkeet. In 1952 werd een nieuw kantoorgebouw in gebruik genomen (Keulsekade 189). 3. Centrale Lage Weide (afgekort LW), Atoomweg 7-9. Voor de bouw van deze derde en grootste centrale trok de PEGUS het inmiddels verbrede en tot Amsterdam-Rijnkanaal omgedoopte Merwedekanaal over. De bouw begon in 1956 en in 1959 werd het gebouw door koningin Juliana geopend. Het ontwerp was van de Bouwkundige Dienst van de KEMA. Het was de laatste centrale in typische baksteenarchitectuur. Ook dit complex is diverse keren uitgebreid, onder meer in 1966. In 1999 werd door NUON een van de twee markante betonnen schoorstenen gesloopt en in 2005 is gestart met de sloop van een groot deel van het bijzondere industriële gebouw. De centrale staat – evenals de Centrale Merwedekanaal – in de top 100 van het industrieel erfgoed in de provincie Utrecht. Naast de drie centrales waren er hulpwarmtecentrales (afgekort HWC’s) in gebruik: - Maliebaan (afgekort MB) op het terrein van het Spoorwegmuseum, 1950-1998 - Oudenoord (afgekort ON) aan de Westerdijk, 1955-ca. 1999 - Kanaleneiland (afgekort KE) aan de Kanaalweg, 1962-heden - Overvecht (afgekort OV) aan de Einsteindreef, 1968-heden - Nicolaas Beetsstraat (afgekort NB) 1970-heden - Centrum Nieuwegein (afgekort CNG) 1980-heden. Vóór 1955 waren er losse ketels en stoomturbines, die via een systeem van stoomleidingen willekeurig met elkaar verbonden konden worden. In 1955 kwamen er ‘eenheden’ (ook wel ‘blokken’ genoemd), waarbij één stoomturbine door één of twee ketels van stoom wordt voorzien. Een overzicht van de afkortingen, de nummers en de locaties van de machines is als bijlage bij deze inleiding gevoegd. Landelijke samenwerking In 1949 werd de NV Samenwerkende Electriciteits-Productiebedrijven (SEP) in het leven geroepen. De samenwerking was erop gericht dat centrales elkaar bij storingen via onderlinge koppelingen konden ondersteunen. Bovendien kon door uitwisselingen van energie tussen de verschillende bedrijven economisch aantrekkelijker worden gewerkt. In 1953 waren alle Nederlandse centrales onderling verbonden en in de jaren ’60 en ’70 werd het net verbeterd en verzwaard. Al deze koppelnetten werden vanuit het landelijk bewakingscentrum van de SEP in Arnhem in het oog gehouden. Door de oprichting van de SEP werd het voor de PEGUS noodzakelijk om een schakel- en transformatorstation te bouwen, waarmee het Utrechtse productiebedrijf kon worden aangesloten op het landelijke net. In 1951 kwam het eerste station bij de Centrale Merwedekanaal gereed. In 1969 volgde een tweede schakelstation, op het terrein van de Centrale Lage Weide. Reorganisaties en fusies In 1986 vond in verband met een door het Rijk opgelegde scheiding van de productie- en de distributiefunctie een splitsing plaats binnen het bedrijf. Er kwamen twee afzonderlijke rechtspersonen: een elektriciteits- en warmteproductiebedrijf enerzijds (voortzetting van de NV Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf) en een warmtedistributiebedrijf anderzijds (de nieuwe NV Stadsverwarmingsbedrijf PEGUS). De oprichtingsakte werd op 30 mei 1986 gepasseerd, waardoor deze nieuwe vennootschap met terugwerkende kracht tot 1 januari 1986 tot stand kwam. Het bestuur bestond uit dezelfde personen als het bestuur van het Stroomleveringsbedrijf. Eind 1986 had de nieuwe vennootschap buiten de algemeen directeur formeel nog geen medewerkers in dienst, omdat de procedure om de bestaande pensioenrechten te behouden, nog niet was afgerond. Zodra de formaliteiten waren afgewikkeld, traden ca. 115 medewerkers in dienst van het Stadsverwarmingsbedrijf. Met het Stroomleveringsbedrijf werd een warmteleveringsovereenkomst gesloten. Per 1 januari 1992 is de NV Stadsverwarmingsbedrijf PEGUS opgegaan in de Regionale Energiemaatschappij Utrecht (REMU) NV, samen met Energiebedrijf Utrecht NV (EBU, voorheen GEB), PUEM NV, NV Regionaal Nutsbedrijf Eemland en STAMIN (Stadsverwarmingsbedrijf Midden-Nederland). In 1999 werd een nieuwe energiemaatschappij opgericht, waarin het Gasbedrijf Centraal Nederland (GCN) en de REMU aandeelhouder werden. De nieuwe naam werd REMU. In 2000 ontstond ENECO Energie door een fusie van ENECO (Energie en Communicatie, opgericht in 1995) met REMU en zes kleinere nutsbedrijven. Het nieuwe concern is een van de grootste energiedistributeurs van Nederland. Door de landelijke ontwikkelingen, die uiteindelijk leidden tot de Elektriciteitswet van 1989, veranderde de structuur van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening ingrijpend. Fusies waren noodzakelijk, omdat de wet alleen elektriciteitsproductie toestond voor grote ondernemingen. De vijftien bestaande producenten fuseerden in korte tijd tot vier grote bedrijven. Tweejaarlijks moesten zij een elektriciteitsplan ter goedkeuring voorleggen aan de overheid. Provincie en gemeente Utrecht besloten in 1988 de productietak van de PEGUS met die van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noord-Holland (PEN) en het Gemeentelijk Energiebedrijf van Amsterdam in te brengen in de NV Energieproduktiebedrijf UNA (= Utrecht, Noord-Holland, Amsterdam), die te Utrecht werd gevestigd. De akte van oprichting van de NV UNA dateert van 1 maart 1988 met terugwerkende kracht tot 1 januari 1988. De NV PEGUS bleef wel een afzonderlijk bedrijf. De aandelen UNA waren in handen van de PEGUS, de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam, ieder voor een derde. Bijna alle medewerkers van de PEGUS zijn per 1 juli 1988 in dienst getreden van UNA. Volgens de statuten van 1990 had de NV Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf nu als doel een bijdrage te leveren aan de openbare elektriciteitsvoorziening in de provincie Utrecht en trachtte zij dit doel onder meer te bereiken door het doorleveren van elektrische energie, betrokken van de NV Energieproduktiebedrijf UNA, aan de gemeente Utrecht en aan de PUEM of hun rechtsopvolgers. De toetredingsdrempels die in 1989 waren opgeworpen om de productieschaal te vergroten, verdwenen weer bij de Elektriciteitswet van 1998. Door deze wet, die voortvloeide uit een Europese richtlijn, werd liberalisering van de energiesector mogelijk gemaakt. In verband daarmee zocht UNA een nieuwe samenwerkingspartner om het bedrijf klaar te maken voor de Europese markt. In 1999 werd UNA verkocht aan Reliant Energy Power Generation Benelux BV, dat in 2003 overgenomen werd door NV NUON. De NV PEGUS is tot op heden blijven bestaan, maar zal naar verwachting binnenkort worden geliquideerd.

Collectie
  • Archieven Utrecht
Type
  • archief
Identificatienummer van Het Utrechts Archief
  • 1229
Trefwoorden
  • Industrie, Handel en Dienstensector
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards