Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Reigersbergsepolder, 1755-1959

1755 - 1959

Inleiding De Reigersbergsepolder had in 1958 een kadastrale grootte van 1087 ha, met een belastbare oppervlakte van 955.74.00 ha, en lag in de gemeente Rilland-Bath. In 1530 verdronken de ambachten van Rilland, Bath, Maire en Schoudee. Direct hierna werd met het herstel van de dijken begonnen, doch zonder succes, Alleen het dorp Bath, dat ook in 1532 inundeerde, is volgens Ermerins tot oktober 1539 bewoond geweest, toen het voorgoed onder de golven verdween. De ambachtsheren en vrouwen van Maire, Rilland en Bath verkregen op 24 december 1754 octrooi van de Staten van Zeeland, met een aanvulling op 24 mei 1773, tot indijking van de met kreken doorsneden schorren van bovengenoemde ambachten. In 1756 verzochten de ambachtsvrouwen van Maire verlenging van de duur van het octrooi, om de limietscheidingen tussen de ambachten vast te stellen. Eerst op 3 en 4 oktober 1771 werd het contract van limietscheiding ondertekend en kon men met de bedijking beginnen. Er werden twee directeuren, een penningmeester, een landmeter en vier hellebaardiers aangesteld. Op 9 september 1772 vond de aanbesteding van de circa 14 kilometer dijk plaats en in maart 1773 werd met het werk begonnen. De bedijking is niet zonder moeilijkheden verlopen. In mei of juni brak onder de circa 3000 dijkwerkers, voornamelijk uit Oost-Friesland, oproer uit. De twaalf uitgezonden krijgslieden werden ontwapend. Met 150 man werd het oproer gedempt, waarna circa 300 oproerkraaiers onder geleide per schip naar Oost-Friesland werden gezonden. De soldaten bleven tot de voltooiing van de bedijking. Op 8 juli werd het sluitgat, het Vinkenissegat, een secondaire verbindingsgeul tussen de Ooster- en Westerschelde, gesloten. De zomerstorm van 20 augustus 1773 deed het werk echter grotendeels teniet. Het lukte de bedijkingswerken in het najaar te voltooien. De polder werd genoemd naar Maria van Riegersberge, ambachtsvrouwe van Rilland en Bath. Na doorbraak van de zeedijk ten gevolge van de storm van 12 en 13 maart 1906 is de polder voor een klein gedeelte overstroomd. De dijk werd de volgende dag hersteld. De stormramp van 1 februari 1953 heeft echter grote sporen in de polder achtergelaten. De hele zeedijk werd min of meer ernstig beschadigd. Bij Bath ontstond een stroomgat van 120 meter en tussen de dijkpalen 45 en 47 werd het stroomgat circa 180 meter breed. Spoedig na de ramp werd het gat tussen de dijkpalen 45 en 47 door een ringkade op het schor gesloten. Om de stroomsnelheid en de uitschuring in het gat bij Bath te verminderen werd op de Vierde weg een nooddijk van 1.200.000 zandzakken gelegd, die na verschillende doorbraken op 11 maart gereed kwam. Het gebied dat hierna met het buitenwater in verbinding stond was nog 263 hectare. Direct werd het met het droogmaken van het gebied ten westen van de Vierde weg begonnen. Het gebied ten noorden van de spoorbaan, groot 200 hectare, viel reeds op 26 maart droog, terwijl het gebied ten zuiden hiervan, groot 570 hectare, op 4 april droog was. Het stroomgat bij Bath werd op 21 april met een oud zeeschip van 43 meter gedicht. Op 12 mei viel ook het laatste gedeelte van de polder droog, nadat het inundatiewater op natuurlijke wijze was afgevoerd. Door de nieuwe zeedijk, die Rijkswaterstaat over het schor had gelegd, won de polder circa 20 hectare, 14 hectare cultuurgrond verloor men echter door de ontstane stroomgeulen. Na de afstand van de Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek aan Jozef II, werd in 1786 het fort te Bath aangelegd tot bescherming van de invordering van de inkomende rechten van de passerende schepen. Het complex sluis, haven en spuikom werd in 1773 bij Bath aangelegd. Na de afscheiding van België kwam vanwege de dienst der belastingen ten behoeve van het douanekantoor hierbij een losplaats, waar de uit België komende schepen werden ingeklaard. In 1882 werden alle werken die de Rijkslosplaats vormden in beheer en onderhoud aan de gemeente overgedragen. Het douanekantoor te Bath werd in 1953 naar Terneuzen overgeplaatst. Sedert de bedijking van de Fredericapolder in 1851, werd ook het oppervlaktewater van deze polder door de sluis te Bath gespuid. In verband met de polderconcentratie op Zuid-Beveland werd de polder opgeheven en opgenomen in het per 1 januari 1959 gevormde waterschap De Brede Watering van Zuid-Beveland. Het archief loopt na 1958 nog verder, doordat het polderbestuur de lopende zaken in 1959 afwikkelde. In 1874 is het archief door het bestuur geïnventariseerd, waarna de inventaris tot 1899 is bijgewerkt. Merkwaardig is het dat naast de toen geïnventariseerde ingekomen stukken een niet geïnventariseerde serie voorkomt. Het archief van de polder heeft ten gevolge van de stormvloed van 1953 geringe schade opgelopen, doordat de kluis van de gemeente Rilland-Bath, waarin ook het polderarchief was opgeborgen, circa 1 meter onder water heeft gestaan. Literatuur Provinciale almanak 1958. Ermerins. Eenige Zeeuwsche Oudheden, deel VII, Zuid-Beveland, 1793. Van Empel en Pieters. Zeeland door de eeuwen heen. Zeelandia Illustrata, deel II. Rijkswaterstaat. Verslag over de stormvloed 1953. M.H. Wilderom. Tussen afsluitdammen en deltadijken, deel III, Midden Zeeland, 1968.

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 3157
Trefwoorden
  • Verkeer en Waterstaat
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards