Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de Vereniging van polders en oningepolderde landen onder Bergen

1860 - 1965

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Schout en schepenen-Ingelandsbestuur-Vereeniging In overeenstemming met het oude Kennemerrecht speelden schout en schepenen van Bergen een belangrijke rol in de zeven polders binnen de heerlijkheid. Zij functioneerden in die polders als schout en schepenen en dreven tegen een bepaalde vergoeding de schouw. De schout beëdigde verder de polderbestuurders, de molenmeesters. Voorts verzorgde het dorpsbestuur nog de helmbeplanting van de binnenduinen en beheerde het de beken en wateringen in het oningepolderde hoge land en enkele waterlopen tussen de polders voor de afvoer van duinval. Ook de bijbehorende bruggen en duikers en de plaatselijke wegen was zaak van het dorp evenals de inning en afdracht van de omslagen van de Hoogheemraadschappen van de Hondsbossche en van de Uitwaterende Sluizen. De Bataafse Revolutie van 1795 en de hierop volgende politieke omwentelingen brachten geen verandering in deze situatie. In de eerste helft van de "19e" eeuw bleven de burgemeester als dijkgraaf met de leden van de gemeenteraad als heemraden onder de naam van Ingelandsbestuur te Bergen als vanouds de genoemde taken waarnemen. Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten, juli 1860, bijlage Q; Regionaal Archief Alkmaar, archief Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen (AVB) inv.nr. 10. Na de Gemeentewet van 1851 kon men niet meer op de oude voet met het Ingelandsbestuur verder aangezien in die wet geen gewag werd gemaakt van een bevoegdheid van de gemeente om waterstaatstaken uit te voeren. In 1860 stelden Provinciale Staten daarom een bijzonder reglement van bestuur vast voor een nieuw waterschap genaamd de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen. Deze Vereeniging nam alle genoemde taken van de gemeente over. Voorts kregen de zeven polders binnen de gemeente een eigen bestuur. De voorzitters van die zeven polderbesturen vormden samen met twee leden gekozen door de ingelanden van de hogere gronden buiten polderverband het algemeen bestuur van de Vereeniging. Die kende verder een dagelijks bestuur bestaande uit een voorzitter en vier leden waarvan er één verkozen werd vanwege de oningepolderde landen. De kosten van de Vereeniging werden naar evenredigheid van hun grondbezit over de ingelanden omgeslagen waarbij de binnenduinen, het kerkhof en de huizen en erven met een oppervlakte onder de 10 are waren vrijgesteld. De ingelanden van het ingedijkte oude land binnen de ring van de droogmakerij de Bergermeer moesten blijven meebetalen, maar werden wel op een vast en bovendien afkoopbaar bedrag gezet. Ibidem; secretarie-archief Bergen 1811-1921, inv.nr. 107, brieven nrs. 38, 79, 99, 105, 151. De ingelanden van het oude land in de Bergermeer besloten naderhand inderdaad tot afkoop van hun verplichtingen, zie RAA, AVB inv.nr. 38. Het algemeen bestuur van hoofdingelanden kwam in juni 1861 voor het eerst bijeen en verkoos toen het voorgeschreven dagelijks bestuur. Doordat pas vanaf 1886 notulen van de vergaderingen zijn overgeleverd, zijn de eerste decennia van het bestaan van de Vereniging niet in detail te volgen. Het belangrijkste project uit deze periode is zeker de bestrating van de weg langs de duinkant van Castricum over Egmond en Bergen naar Schoorldam geweest. Deze weg was niet meer dan een zandpad en gedurende drievierde van het jaar zo moeilijk begaanbaar dat het vervoer van landbouwproducten ernstig werd belemmerd. Men moest een wagen met vier paarden bespannen om vooruit te komen en het gevolg was “…dat de duinkant in dit gedeelte van Noord-Holland een geïsoleerde plek is die door een ieder vermeden wordt” . RAA, AVB inv.nr. 97, brief van 14-3-1863. In de gemeenten Schoorl en Egmond zat men met vergelijkbare problemen. De Vereeniging wilde verder meteen een serie andere wegen laten bestraten of van een grindverharding voorzien. Al deze werken werden tenslotte in november 1872 aanbesteed en in 1873 uitgevoerd door de aannemers J. Oldenburg uit Bergen en J.M. Haagen uit Rotterdam. In totaal was hiermee een bedrag van ruim f 42.000,- gemoeid. Ter dekking van deze kosten werden leningen afgesloten. Voorts verstrekte de gemeente een jaarlijkse subsidie van f 400,- gedurende de eerste drie jaar, f 300,- gedurende de volgende drie jaar en f 250,- gedurende nog eens 16 jaren. Ibidem, inv.nr. 47, bijlagen 1872, 1873; inv.nr. 1, 5-4-1897; D. Aten, Inventaris van het archief van het waterschap genaamd de Oningepolderde Landen onder Egmond-Binnen 1865-1977 (1978) (Alkmaar 2002) pp. 2-3; idem, Inventaris van het archief van de Vereniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Schoorl en Petten 1868-1967 (Alkmaar 1999) p. 2. Naast het wegenonderhoud vormde de binnenduinen een belangrijk aandachtspunt van het bestuur. Ieder jaar besteedde het in de herfst de helmbeplanting aan de laagste bieders aan. In dit jaargetij vond ook de afschouw van de beplanting plaats. Konijnenvangers brachten bij het opgraven van holen wel eens schade toe waarna er verstuiving optrad. In 1892 besloot het dagelijks bestuur daarom eens te onderzoeken of aan de jagers kon worden opgelegd de schade te herstellen. De konijnen zelf leverden overigens soms ook problemen op doordat zij de geplante helm opvraten. In 1895 bestemde het bestuur een terrein voor het kweken van helm, maar toch slaagde men er niet in de duinen voldoende vast te leggen. Dit leverde de nodige aanmerkingen van het provinciaal bestuur op. Een punt van discussie was verder de door enkele ingelanden in 1889 aangekaarte verharding van de Baakmeerdijk. In 1893 ging de Vereeniging hiertoe over. De kosten van het begrinden werden op f 1.110,- begroot. De gemeente verleende een subsidie van f 400,-. Aan het begin van de "20e" eeuw volgden nog enkele wegen. Ibidem, inv.nr. 1, passim , speciaal 22-5-1889, 10-12-1890, 10-11-1892, 1-2-1893, 22-11-1894; 21-11 en 27-12-1895, 30-3-1896; 21-3-1898, 6-4-1903, 31-3-1904; inv.nr. 108. Financiële problemen, de Schermersloot en overdracht van wegen Financieel gezond was de Vereeniging niet. De aflossing van de in 1872-1873 afgesloten leningen verliep erg moeizaam. Dit moest binnen een termijn van 28 jaar geschieden. In 1905 had men echter nog maar de helft afbetaald. Gedeputeerde Staten vroegen om opheldering. Het bestuur antwoordde dat er geen rekening met het onderhoud van de straatweg was gehouden en er ondertussen ook nog diverse andere wegen waren verhard. Toch ontkwam men niet aan een verhoging van de omslag om de leningen sneller te kunnen aflossen. Verder werd het reglement van bestuur in 1909 zo veranderd dat slechts over de percelen tot 10 are die voor de invoering van dit nieuwe reglement vrijdom van lasten genoten, geen omslag verschuldigd was. Ibidem, 7-12-1905; inv.nr. 10). Afdoende was dit allemaal niet. Het wegenonderhoud bleek een steeds zwaardere last en de aflossing van de leningen bleef maar aanslepen. In 1911 bracht daarom een bestuurslid overdracht van wegen aan de gemeente aan de orde. Daar voelde de rest van het bestuur echter niet voor. Wel besloot men om aan de gemeente om een hogere subsidie dan de jaarlijkse f 250,- te vragen, die na het aflopen van de laatste termijn steeds was verlengd. Als reden werd aangegeven “…dat het niet is de polder, maar wèl de gemeente die in de eerste plaats belang heeft bij een goed onderhoud der aan ons waterschap behoorende wegen” . Ibidem, inv.nr. 91, brief van 14-5-1912. De gemeente ging echter niet op het verzoek om meer geld in. Ibidem, 26-5-1897, 15-12-1910, 5-4 en 15-12-1911. Aan het begin van de "20e" eeuw werd men verder geconfronteerd met toenemende problemen bij de aanvoer van grind en steen voor de wegverharding aan de losplaats langs de Baakmeerdijk. De vaarwateren waren niet diep genoeg. Voorzitter en tevens burgemeester van Bergen J. van Reenen stelde daarom in 1912 voor de Schermer- of Veersloot vanuit het Noordhollands Kanaal tussen de Noorder-Reker- en de Zuider-Rekerpolder voor de scheepvaart geschikt te maken en ook een nieuwe loswal in te richten. De kosten hiervan werden geraamd op f 2.500,-. Die wilde de Vereeniging dekken uit een heffing op de scheepvaart door de sloot en het gebruik van de losplaats. Bij K.B. van 3 december 1912 verkreeg de Vereeniging inderdaad permissie om een dergelijke heffing te mogen doen. De werken aan de Schermersloot werden uitgevoerd door I. Min uit Bergen. Zij vergden een bedrag van bijna f 4.000,-. Dit ondermeer omdat er voorzieningen aan de kaden van de Schermersloot getroffen moesten worden. In 1914 werd deze kade verder verzwaard, wat nog eens f 800,- kostte. Dan was er nog het jaarlijkse onderhoud en de plaatsing van hekken langs de sloot. De inkomsten wogen daar niet tegen op. In 1914 kreeg men bijvoorbeeld slechts f 40,- uit de doorvaart- en liggelden binnen. Ibidem, inv.nr. 112; inv.nr. 113; inv.nr. 114; inv.nr. 115; inv.nr. 1, 17-5 en 21-8-1912, 3-6-1914, 21-8-1915, 8-5-1919. Er gingen dan ook al in 1919 gingen stemmen op om de Schermersloot en meteen ook een weg aan de gemeente over te doen. Inderdaad bleek de gemeente bereid de helft van de onderhoudskosten van de nieuwe vaarweg tot een maximum van f 400,- op zich te nemen. Insgelijks nam de gemeente enkele wegen in beheer omdat die ondertussen belangrijke verkeerswegen waren geworden en door de groei van Bergen ook meer in de bebouwde kom waren gekomen. Ibidem, inv.nr. 1, 8-5 en 26-8-1919, 7-6-1926; inv.nr. 7, brieven nrs. 7 en 11; inv.nr. 91. In de jaren twintig en dertig liet de Vereeniging -al dan niet ondersteund door de gemeente- diverse weggedeelten en dijkweggetjes bestraten of anderszins verharden. Bestrating leverde bij druk gebruikte wegen een besparing op in vergelijking met het steeds maar weer vullen van de kuilen en gaten en het aanbrengen van nieuwe lagen grind en sintels. Een en ander leidde tot steeds inniger banden met de gemeente. Deze schoot de Vereeniging zelfs wel geld voor, bijvoorbeeld om straatstenen aan te kopen. Hierbij speelde mee dat bepaalde wegen steeds meer verkeer verwerkten en dus geen specifieke polderwegen meer waren met uitsluitend boeren-bestemmingsverkeer. Onderhoud van openbare verkeerswegen was een algemeen gemeentebelang en geen echt polderbelang, vond men. Voorts stelde het na het aflopen van de Eerste Wereldoorlog snel groeiende autoverkeer veel hogere eisen aan de wegen. Per 1 januari 1930 nam de gemeente na de nodige onderhandelingen weer een serie wegen over waaronder de Heerenweg en wel tegen een jaarlijkse uitkering van f 1.000,- van de kant van de Vereeniging, waarbij meteen de steeds verlengde subsidie van de gemeente ad f 250,- verviel. Ibidem, inv.nr. 1, 13-4- en 18-5-1920, 20-4-1921, 1-3-1923, 21-8-1924; inv.nr. 2, 30-6-1926, 30-10-1928, 28-5-1929; inv.nr. 91. Halverwege de jaren dertig begon de Vereeniging te experimenteren met het teren van de wegen om de geweldige stofwolken die vooral auto’s losmaakten te bestrijden. De kosten waren echter een groot bezwaar, zeker in de zeer slechte economische situatie van deze tijd. In 1936 opende voorzitter J. van Reenen een bestuursvergadering met het uitspreken van de wens dat de toestand snel mocht verbeteren en dat er betere tijden voor de landbouw- en veehouderij kwamen. Toch werd in hetzelfde jaar ruim vier kilometer polderweg met het teerproduct Bristax bewerkt waarbij aan de gemeente werd verzocht dit door werklozen in de werkverschaffing te laten uitvoeren. Ibidem, inv.nr. 2, 26-10-1934, 25-6 en 14-8-1935, 5 en 27-5-1936, 7-7-1937. Aan het einde van 1936 bracht het bestuur afdamming van de Schermersloot ter sprake. Reden hiervan was dat de vrachtauto het scheepvaartverkeer geheel had verdrongen. Het was voordeliger en gemakkelijker het grind te laten lossen aan de wal langs het Noordhollands Kanaal bij de Koedijker vlotbrug en dan per vrachtauto direct naar de betreffende weg te brengen. Voorts kwam het bij hoog peil op de Schermerboezem -waar de sloot deel van uitmaakte- wel voor dat het water over de kade stroomde. Dan moest de Schermersloot snel met een nooddam worden afgesloten. De enige overgebleven Bergense schipper Kleverlaan deed ondertussen ook alles per vrachtauto en had een van zijn schuiten al verkocht terwijl de ander stil lag. Voor de afdamming was permissie van het boezembeherende Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen, Gedeputeerde Staten, de gemeente en de betrokken polders noodzakelijk. Dit leverde nog enige problemen op. Er moest onder andere een duiker in de dam komen in verband met de afwatering. Het werk kwam hierdoor pas in de loop van 1938 gereed. Er was een bedrag van f 600,- mee gemoeid. Het beheer van de kaden ging terug naar de aangrenzende polders en vanzelfsprekend verviel de gemeentelijke bijdrage. Ibidem, 15 en 22-12-1936, 13-12-1938, 11-5-1939; inv.nr. 116. Vlak voor de oorlog, in 1939, kwam opzichter Roggeveen met een plan tot een algemene verbetering van de wegen. Het toenemende verkeer stelde hogere eisen. De meest slechts twee meter wegen met een paardenpadje in het midden waren daar niet op berekend. De wegwerker was dag in, dag uit aan het werk, maar resultaat had dit niet. Roggeveen stelde daarom het aanbrengen van een gesloten wegdek voor met een breedte van drie meter bestaande uit teer afgedekt met een laag grind en het uitbreken van de oude bestrate paardenpadjes. De kosten raamde hij op ruim f 11.000,-, waarbij er veel in de werkverschaffing kon worden gedaan. Het dagelijks bestuur kreeg tenslotte van de algemene vergadering opdracht een en ander nader uit te werken. Ibidem, 11-5 en 1-6-1939, 3-5-1940. Van de Tweede Wereldoorlog tot de opheffing van de Vereeniging Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 was nog geen begin met de uitvoering van het wegenplan gemaakt. Wel was het merendeel van de benodigde materialen op afroep besteld en was permissie verkregen alles in werkverschaffing te laten doen. Nadat men erin was geslaagd een lening voor de financiering van de wegenverbetering af te sluiten, werd meteen met de werkzaamheden gestart. Opzichter Roggeveen slaagde erin nog meer materiaal te krijgen. Het transport van de teer en het grind viel boven verwachting mee omdat de transporteur nog over benzine beschikte. Toch slaagde men er niet meer in het plan als voorgesteld te verwezenlijken door gebrek aan teer. In het voorjaar van 1941 ontving men nog een laatste partij teer waarmee zoveel mogelijk reeds begonnen werk werd afgemaakt. Het bestuur besloot daarna noodgedwongen rest van het plan te laten liggen. Ibidem, 3-5-1940 tm. 12-6-1941. Voorzitter H.D.A. van Reenen werd op 14 augustus 1942 door de bezetter ontslagen als burgemeester van Bergen en vervangen door een lid van de N.S.B. Hij was toen reeds als gijzelaar geïnterneerd te Haaren en vanaf januari 1943 te St. Michielsgestel. Loco-voorzitter Jb. de Waard nam zijn taak over. Men zag er vanaf voor hem permissie voor een gratificatie te verzoeken wegens het extra werk omdat dit wel eens de aandacht van de ‘foute’ Commissaris der Provincie kon trekken. Men verwachtte dat Van Reenen dan wel genoodzaakt zou worden ontslag te vragen. Ibidem, inv.nr. 3, 29-10-1942, 31-5-1943. Van Reenen werd in de loop van 1943 wegens ziekte uit St. Michielsgestel ontslagen en in een inrichting opgenomen. Na zijn periodieke aftreding in 1946 werd hij na de nodige discussie door een ander vervangen. Na nog meer discussie betaalde men hem wel zijn salaris over 1946 uit hoewel de met ernstige geestelijke problemen kampende Van Reenen nooit iets van zich liet horen. (RAA, AVB inv.nr. 3, 15-6-1945, 12-12-1946). De evacuatie van Bergen aan Zee leverde nog meer problemen op. In januari-februari 1943 werden alle inwoners met uitzondering van de boeren en land- en tuinbouwers en bepaalde onmisbaar geachte personen gelast te vertrekken. Dit in samenhang met het uitroepen van het dorp tot steunpunt in de Atlantikwall. In augustus 1944 volgde de totale ontruiming van de gemeente Bergen. De evacués zwermden uit over het gehele land. Enkele Joodse families in Bergen waren eerder al naar het getto in Amsterdam afgevoerd waarna de hel van de concentratie- en vernietigingskampen wachtte. Weer anderen als de dichter A. Roland Holst doken onder. Dit leverde secretaris-penningmeester en houder van een incassobureau te Alkmaar C. Velthuijs grote problemen op bij het innen van de omslag. Hij wilde traditiegetrouw geen restanten in de rekening en schoot uit eigen middelen over 1943, 1944 en 1945 vele kleine bedragen aan achterstallige omslagplichtigen voor. Verder probeerde hij zo goed en zo kwaad als dat ging deze ingelanden te achterhalen en legde hierbij contacten met de Niederländische Grundstücksverwaltung, Verwalters van Joods bezit en het bevolkingsregister te Amsterdam. Zie over de werkzaamheden van de met de liquidatie van Joods onroerend goed en hypotheken belastte Niederländische Grundstücksverwaltung en de ‘Verwalters’ G. Aalders, Roof. De ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1999), pp. 144-147. Na het aflopen van de oorlog zette Velthuijs zijn pogingen de voorgeschoten omslagen te innen voort. Enkele uit de kampen teruggekeerden wist hij op te sporen en zij kregen alsnog een aanslagbiljet. Velthuijs stelde zich soepel op en probeerde dwangbevelen en dergelijke zoveel mogelijk te vermijden. Schrijnend is het geval van de heer L.G. Cohen die in een brief Velthuijs hartelijk bedankte voor het voorschieten van de omslagen, schreef dat hij 21 maanden in het kamp had gezeten en toezegde alles te zullen betalen. Nieuwe probleemgevallen bij het innen van de omslag waren enkele vastgezette leden van de N.S.B. waaronder de opvolger van Van Reenen. RAA, AVB inv.nrs. 40, 41; inv.nr. 3, 20-7-1945. Vgl. met de in het project ‘Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog’ in 2001-2002 door M. Bossenbroek verzorgde en onder redactie van C. Kristel en H. Piersma verschenen studies; ; J. van Baar, ‘Bergen in de jaren 1940-1945’, Bergense kroniek , themanummer Bergen ‘40-’45 (mei 1995) pp. 4-13; idem, ‘Verstoven in de nacht der bezetting. Bergense slachtoffers in de jaren 1940-1945’, Bergense Kroniek 7 (2000) nr. 1, pp. 20-25 In 1947 kon men weer teer krijgen en beginnen met het herstel van de met bitumen verharde wegen. Vanwege de verwachte hoge kosten werd voorgesteld de complete wegentaak aan de gemeente over te doen. De meerderheid van het bestuur voelde echter niet voor het idee omdat men dan eerst wel alle perfect wegen in orde moest maken, de gemeente zeker een stevige vergoeding moest hebben en men ook een groot gedeelte van de autonomie kwijt zou raken. Toch bleef deze kwestie terugkomen. Financieel zat de Vereeniging ook niet ruim. De lening aangegaan voor het wegenplan van vlak voor de oorlog was in 1948 nog niet afbetaald en nu moest er een nieuwe lening worden gesloten om een grootscheepse wegverbetering door te voeren waarvan de kosten op ruim f 32.000,- werden begroot. Daarom stapte het bestuur toch voor overleg naar de gemeente. Na langdurige discussie besloot men echter wederom de wegen toch maar in eigen beheer te houden. Wel wisten enkele bestuursleden die tevens raadslid waren te bereiken dat de gemeente voortaan alle kosten van het sneeuwruimen op zich nam tegen een vaste vergoeding van de kant van de Vereeniging. De Dienst Landbouwherstel en daarna het PWN namen tenslotte de duinbeplanting over. Ibidem, inv.nr. 3, 12-5-1947, 2-1, 13-2, 2-3, 1-4, 7-6 en 25-11-1948. Gedurende de jaren vijftig nam het autoverkeer snel in omvang toe. Vooral het verkeer van zware melkauto’s was een probleem. Men probeerde daarom zoveel mogelijk wegen als “B-weg” aangemerkt te krijgen, maar realiseerde zich wel dat het de ingelanden zelf waren die dit soort verkeer aantrokken. Verder moest het bestuur niets hebben van georganiseerde autotochten. In mei 1952 werd door het drukke verkeer van wel 80 auto’s tijdens een betrouwbaarheidsrit de Klaassen- en Evendijk totaal kapot gereden. Ook hier viel echter niet veel aan te doen. Ibidem, inv.nr. 4, 5 en 27-5-1952, 5-11-1953; inv.nr. 11. In het voorjaar van 1958 werd het bestuur geconfronteerd met een extra hoge begroting voor het wegenonderhoud van tegen de f 19.000,-. Meteen laaide de discussie over het afstoten van deze taak aan de gemeente weer op. Een en ander leidde tot overleg waarbij de Vereeniging aangaf dat het onredelijk was dat de ingelanden het onderhoud betaalden aangezien de wegen grotendeels door woon-werk- en recreatieverkeer werden gebruikt. Geklaagd werd ook over het gerij met de zware gemeentelijke vuilnisauto over de Kerke- en Baakmeerdijk. Daar mocht wel een vergoeding voor betaald worden. Het overleg liep echter op niets uit. Begin jaren zestig probeerde men tenslotte de sinds 1930 betaalde vergoeding aan de gemeente van f 1.000,- verlaagd te krijgen tot f 500,-. Dit op grond van het feit dat de gemeente voor de destijds overgedragen wegen inmiddels uitkeringen uit het provinciale wegenfonds verkreeg. Ibidem, inv.nr. 5, 19-2 en 7-3-1958, 19-2-1959, 17-5-1961, 8-11-1962 tm. 24-5-1963; inv.nr. 91. In maart 1963 werd uit een artikel in het blad Waterschapsbelangen duidelijk dat er bij Gedeputeerde Staten werd gedacht over concentratie van de polders onder Bergen. Deze kwestie was eerder al, en wel in de jaren 1952-1953, door de provincie aangekaart. De toenmalige voorzitter J.A. Ranzijn was sterk voor dit denkbeeld en had in een door hem opgesteld rapport gewezen op de grote besparingen die alleen al op de bestuurs- en administratoekosten bereikt konden worden. Hij kreeg echter nauwelijks steun en men berichtte hoofdingenieur-directeur Krijn van Provinciale Waterstaat dat behoud van de zelfstandigheid zeer op prijs werd gesteld. Die had de concentratie toen verder laten rusten. Ibidem, inv.nr. 4, 27-5 en 6-11-1952; inv.nr. 11. De Vereeniging en de polders beseften goed dat het dit keer anders zou gaan. Er werd op 1 oktober 1964 een vergadering belegd van alle polderbesturen samen. Men besloot Gedeputeerde Staten te verzoeken concentratie van de zeven polders en de oningepolderde landen te bevorderen waarbij alleen de Damlanderpolder niet meewerkte. De fusie kreeg beslag op 1 januari 1966. De zeven polders gingen toen op in het nieuwe Waterschap Bergen bij gelijktijdige intrekking van het reglement van de Vereeniging, die zondermeer werd opgeheven. Op 16 december 1965 stonden alle polderbestuurders, hun echtgenoten en het personeel tijdens een feestavond in een café bij de aanstaande fusie stil. Meteen nam men afscheid van voorzitter A. Jonker van de Vereeniging die wegens het bereiken van de leeftijdsgrens niet in het bestuur van het Waterschap Bergen verder kon. Ibidem, inv.nr. 11. Archief en inventarisatie Voor zo ver kon worden nagegaan, werd in 1931 voor het eerst aandacht aan de archieven van de Vereeniging en de polders onder Bergen geschonken. In dat jaar voerde de Rijksarchivaris in Noord-Holland een inspectie uit ten huize van de gemeenschappelijke secretaris. Daar werd de lopende administratie in orde bevonden. Minder te spreken was de Rijksarchivaris over de archiefkast in de polderkamer op het raadhuis van Bergen. Die was afgesloten door gordijnen. Omdat er ook nog archiefkasten van de gemeente op de kamer stonden, kwamen regelmatig gemeenteambtenaren in het vertrek. Bij vermissing van stukken, was dus absoluut onduidelijk wie hier op aangesproken kon worden. De secretaris van de Vereniging bezat thuis op zolder nog wel ruimte voor een kast, maar had dat eigenlijk liever niet. Uiteindelijk regelde men met de gemeente dat de kamer aldaar afgesloten werd waarbij de samenwerkende polders en de Vereeniging de sleutel kregen. Ibidem, inv.nr. 31; inv.nr. 2, 27-8, 29-10-1931, 13-5 en 24-11-1932. Naar aanleiding van zijn inspectie drong de Rijksarchivaris ook op inventarisatie van de archieven aan. Hier kwam het echter pas na een nieuwe inspectie in 1936 van. Het archief van de Vereeniging ging dat jaar naar het Rijksarchief te Haarlem waar het door F.J.A. Pielage werd geïnventariseerd. Bij deze gelegenheid restaureerde J.N. Koegler enkele delen. Deze leverde ook het nodige verpakkingsmateriaal. In totaal kwam dit de Vereeniging op een uitgave van f 11,- te staan. Ibidem, inv.nr. 31; inv.nr. 59. In april 1940 overwoog het bestuur even berging van het archief in de bomvrije kelder van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier te Alkmaar. Dit naar aanleiding van een circulaire van de provincie waarin wegens de oorlogsdreiging op het nemen van maatregelen tot veilige opslag van archieven werd aangedrongen. Het Hoogheemraadschap had echter geen ruimte meer over en daarop strandde de zaak. Ibidem, inv.nr. 2, 15-2 en 3-5-1940; inv.nr. 31. Na de fusie ging het archief door naar het nieuwe Waterschap Bergen. Dit bracht het samen met de archieven zijn zijn andere rechtsvoorgangers onder op een zolder van het raadhuis te Bergen. Provinciaal archiefinspecteur A.J. Kölker controleerde in augustus 1974 de situatie aldaar. Hij trof de archieven aan “…op een grote hoop op een houten “kruipzolder” onder het dak en men kan alleen hurkend iets uit een grote berg papier zoeken. Bovendien is de toegang tot deze zolder slechts via een ongelukkig smal en los laddertje” . Hij gaf het bestuur van het Waterschap Bergen dringend in overweging de archieven over te brengen naar het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen te Edam. Dat beschikte over een goede kluis en was bereid de archieven kosteloos op te slaan. Na een brand in het raadhuis liet Kölker vooruitlopend op een formele regeling alles alvast naar Edam brengen. RAA, archief Waterschap Bergen inv.nr. 29. Het Waterschap Bergen ging per 1 januari 1977 op in het Waterschap Het Lange Rond. Dit bracht de archieven van de oude polders rond Alkmaar onder bij het toenmalige Gemeentearchief Alkmaar. J.O. Hénar had ondertussen de inventaris van Pielage aangevuld tot de opheffing van de Vereeniging in 1966. De door Hénar bijgewerkte inventaris van Pielage vormde het uitgangspunt van de voorliggende algehele herinventarisatie. Hierbij werd het archief meteen geschoond aan de hand van de vigerende vernietigingslijsten. Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 . In totaal kwamen bescheiden ter lengte van circa 1,05 m. voor vernietiging in aanmerking. Voorts werden hiaten in de serie rekeningen aangevuld met exemplaren uit de provinciale archieven die aldaar voor vernietiging in aanmerking kwamen. De huidige lengte van het archief van de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen bedraagt circa 3,8 m. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • d75a2da3831d34b9b68214d48149b9fd
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards