Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Gereformeerde Kerk te Utrecht

1 januari 1835 - 1 januari 1955

Bijlage I: Lijst van predikanten N.B. Ontleend aan: Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten; uitgave van het Bureau van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland. (Leusden), 1984. Ontleend aan: Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten; uitgave van het Bureau van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland. (Leusden), 1984. Christelijke Afgescheiden Gemeente te Utrecht / Christelijke Gereformeerde Kerk te Utrecht / Gereformeerde Kerk A te Utrecht H.P. Scholte, 1837-april 1847 P.J. Oggel, 17 juni 1849-2 juli 1855 Th. de With, 8 juni 1856-13 maart 1859 R. Goris, 15 mei 1859-10 september 1865 A.G. de Waal, 18 november 1866-1 juni 1868 J.R. Kreulen, 20 december 1868-3 maart 1872 M. van Minnen, 10 augustus 1873-(februari 1906) Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Utrecht / Gereformeerde Kerk B te Utrecht H. Hoekstra, (3 mei 1885)-1 mei 1892 G. Ringnalda, (1 augustus 1886)-12 maart 1893 P.J.W. Klaarhamer, 2 augustus 1891-(1 mei 1919) K. Fernhout, 4 november 1893-(18 februari 1913) Gereformeerde Kerk te Utrecht M. van Minnen, (10 augustus 1873)-februari 1906 P.J.W. Klaarhamer, (2 augustus 1891)-1 mei 1919 K. Fernhout, (4 november 1893)-18 februari 1913 L. Adriaanse (voor de miss. dienst), 5 januari 1895/1 oktober 1897-februari 1904 H.P. Ingwersen (voor de miss. dienst), 1905-1914 J. Breukelaar, 2 september 1906-9 januari 1921 J.E. Goudappel, 4 februari 1912-januari 1924 dr. J.C. Rullmann, 8 mei 1913-12 juli 1928 drs. W.S. de Haas (voor de miss. dienst), september 1914-1918 L. Netelenbos (voor de miss. dienst), 19 juni 1918-15 april 1931 dr. J.C. de Moor, 24 oktober 1920-27 januari 1926 dr. H. Kaajan, 7 november 1920-22 april 1940 R.E. van Arkel, 2 juni 1921-16 november 1943 P.Ch. van der Vliet, 14 mei 1925-28 augustus 1946 J.H. Telkamp, 11/15 december 1927-25 juni 1942 W. Veder, 7 mei 1929-oktober 1936 A.F. Keuchenius (voor de miss. dienst), 11 september 1930-22 augustus 1944 kand. F.J.B. Schiebaan (hulpd.), 11 september 1930-22 augustus 1944 kand. J. Thomas (hulpd.), 1 november 1935-1 april 1936 kand. J.G.W. Terhaak (hulpd.), ca. september 1936-1 juli 1937 dr. J. van der Linden (voor de miss. dienst), 20 september 1936-(8 maart 1959) kand. P. Rullmann (hulpd.), 1 december 1936-1 juli 1938 D. Zwart, 24 juni 1937-11 maart 1944 B. Ramaker (legerpred.), 23 juni 1938-20 juli 1947 C. Veenhof, 3 april 1941-17 augustus 1945 M. de Goede, 29 mei 1941-17 augustus 1945 R.J. van der Meulen, 17 juli 1941-29 mei 1949 J.W. de Jager (van 1 mei 1946-ca. juli 1951 legerpred.), 11 maart 1943-1 mei 1955 G. Laarman, 12 november 1944-(1 september 1961) H.W.H. van Andel, 22/26 juli 1945-(1 november 1963) J.M. Vlijm (voor de miss. dienst), 17 oktober 1945-27 juni 1951 K. Hart, 15 april 1946-11 oktober 1953 H.A.L. van der Linden, 22/28 juni 1947-25 mei 1952 J. Kremer, 20 juli 1947-(3 juni 1956) P.H. de Kleer, 28 september 1947-24 juni 1951 Joh. Booij (voor de arbeid in de ziekenhuizen), 10 februari 1948-(1 mei 1969) M. de Goede (2e maal), 9 maart 1950-1 september 1950 W. Schouten, 1 september 1950-(18 oktober 1964) N. Warner, 1 september 1950-(1 januari 1976) D. Veenhuizen, 18 februari 1951-(1 januari 1969) dr. J.M. van Minnen (voor de arbeid onder de studerenden), 8 mei 1952-(1 oktober 1978) A. Keyser, 2 augustus 1953-(1 augustus 1979) drs. J. Plomp, 11 juli 1954-(1 september 1963) Gereformeerde Kerk te Zuilen E.D. Kraan, 16 oktober 1921-24 augustus 1924 C.L.A.M. van Puyvelde, 15 januari 1928-26 september 1943 W. Schouten, 30 november 1938-1 september 1950 N. Warner, 29 november 1945-1 september 1950 Nederduitsch Gereformeerde Kerk (dolerende) te Utrecht/Gereformeerde Kerk B te Utrecht, 1887-1894 Ruim vijftig jaar na de Afscheiding brak er opnieuw een conflict uit in de Nederlandse Hervormde Kerk. Reeds vanaf de jaren zeventig van de 19e eeuw werd een groot aantal orthodoxe hervormden, die zich in de kerk niet thuis voelden, onder leiding van dr. Abraham Kuyper tot een beweging georganiseerd. Deze beweging stuurde aan op verbreking van de band met de bestuurlijke organisatie, omdat deze de vrijzinnige leer van de "modernen", die tegen de belijdenis van de kerk indruiste, niet verhinderde. In 1885 kwam het in Amsterdam tot een uitbarsting. De kerkeraad weigerde cathechisanten van vrijzinnige predikanten als lidmaat aan te nemen. Toen hier van hogerhand bezwaar tegen gemaakt werd, dienden de ouderling Abraham Kuyper en zijn medestanders in de kerkeraad een voorstel in tot wijziging van het plaatselijke reglement. Door deze wijziging zou de kerkeraad na een eventuele losmaking van de kerkelijke organisatie in het bezit van de kerkelijke goederen blijven. Op 4 januari 1886 werden de vijf predikanten en 75 kerkeraadsleden die de wijziging hadden gesteund, geschorst; de geschorste ambtsdragers werden uiteindelijk afgezet. Kuyper en zijn aanhangers organiseerden onmiddellijk afzonderlijke godsdienstige samenkomsten. Ook in andere plaatsen braken predikanten en kerkeraden met de synodale bestuursorganisatie van de Hervormde Kerk. Vooral na het "Gereformeerd Kerkelijk Congres", dat in januari 1887 te Amsterdam werd gehouden, kwam de afscheidingsbeweging goed op gang. Ongeveer 1500 (!) deelnemers tekenden een verklaring over het breken met de synodale hiërarchie. De afscheidingsbeweging was groter en beter georganiseerd dan die van 1834. De ondertekenaars van de verklaring werden goed geïnstrueerd hoe zij de reformatie in hun eigen kerk moesten aanpakken. De uitgetreden gemeenten noemden zich "dolerend" (klagend), omdat zij zich beklaagden over de toestand in de Hervormde Kerk en over het verlies van de kerkelijke goederen. De afscheiding van 1886 wordt dan ook "Doleantie" genoemd. De dolerenden bouwden met veel energie hun eigen kerkelijk leven op. De naam van het nieuwe kerkgenootschap werd officieel: "Nederduitsch Gereformeerde Kerken", aanvankelijk met de toevoeging "dolerende". Uiteraard kreeg men ook in Utrecht met de kerkelijke strijd te maken. De Hervormde predikanten H. Hoekstra en G. Ringnalda namen met een aantal ouderlingen en diakenen uit Utrecht in januari 1887 deel aan het Amsterdamse congres. Er werd bij het classicaal bestuur een aanklacht tegen alle congresgangers ingediend en de aangeklaagden werden door het provinciaal kerkbestuur met ingang van 1 april 1887 voor een half jaar geschorst. Op 23 maart 1887 werd deze schorsing besproken in de kerkeraadsvergadering van de Hervormde Gemeente te Utrecht Arch. kerkeraad Ned.Herv.Gem. inv.nr. 31 . Er werd heftig gediscussieerd; toen de voorzitter uiteindelijk weigerde een voorstel te behandelen om het vonnis van de schorsing te negeren, verliet een deel van de aanwezigen de vergadering. Deze groep, die de vergadering onmiddellijk voortzette ten huize van de ouderling H. van Dijk, besloot de schorsing niet te erkennen, te breken met de synodale hiërarchie en terug te keren tot de Dordtse kerkorde Inv.nr. 38 . Zo kwam in Utrecht de Nederduitsch Gereformeerde Kerk tot stand. Het besluit werd op zondag 27 maart 1887 door ds. Ringnalda - nog net voor zijn schorsing - in de Domkerk van de kansel afgelezen. Op 6 april 1887 werden de predikanten Hoekstra en Ringnalda, vijf ouderlingen en negen diakenen door het provinciaal kerkbestuur uit hun "kerkelijke bedieningen en ambten, en van het lidmaatschap der Nederlandsche Hervormde Kerk ontzet". Dit vonnis werd op 10 mei d.a.v. door de algemene synodale commissie bekrachtigd. De afgezette aanhangers van de Doleantie bouwden in Utrecht met veel voortvarendheid een nieuwe gemeente op. De godsdienstoefeningen vonden eerst plaats in verschillende lokalen, onder meer in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats en het concertgebouw Tivoli aan de Kruisstraat. Op 29 december 1887 kwam echter al een eigen kerkgebouw gereed: de Oosterkerk aan de Maliebaan. Op 26 februari 1891 kon ook de Westerkerk aan de Catharijnekade in gebruik worden genomen. De organisatie van de gemeente was verfijnder dan die van de Christelijke Afgescheiden Gemeente. Naast de kerkeraad en de diakonie was er een Vereeniging "De Kerkelijke Kas", die de kerkelijke goederen beheerde; deze Vereeniging was te vergelijken met de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente. Bovendien was er een afzonderlijk College van Collectanten. In 1892 begonnen de onderhandelingen die in 1894 zouden leiden tot de samensmelting met de Christelijke Gereformeerde Kerk (Kerk A). De Nederduitsch Gereformeerde Kerk werd van 1892 tot 1894 Kerk B genoemd. Gereformeerde Kerk te Utrecht, 1894-1955 Ontstaan Het lag voor de hand, dat de twee van de Hervormde Kerk afgescheiden kerkgenootschappen contact met elkaar zochten. In juni 1892 werden tegelijkertijd de synodes gehouden van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsch Gereformeerde Kerken met als hoofddoel het tot stand brengen van een samensmelting. De synodes stonden voortdurend met elkaar in contact, zodat uiteindelijk door beide vergaderingen een gelijkluidend concept-besluit kon worden aangenomen. Dit concept-besluit werd op 17 juni 1892 door de eerste Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland bevestigd. Een klein gedeelte van de Christelijke Gereformeerde Kerk ging niet akkoord met de samensmelting; deze groepering bleef afzonderlijk, met handhaving van de oude naam, voortbestaan. Na de samensmelting op landelijk niveau zou het nog geruime tijd duren, voordat de zaken plaatselijk geregeld waren. De naam "Gereformeerde Kerk" werd door de gemeenten wel aangenomen, maar men onderscheidde de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk en de vroegere Nederduitsch Gereformeerde Kerk van elkaar door de eerste aan te duiden met Kerk A en de tweede met Kerk B. Ook in Utrecht was dit het geval. Totdat de samensmelting hier in 1894 een feit werd, bleven de Kerken A en B afzonderlijk bestaan. Er werden in 1892 wel vier gecombineerde kerkeraadsvergaderingen gehouden: op 5 juli, 25 juli, 21 september en 5 oktober Inv.nrs. 9 en 38 . Na het nodige geharrewar kwam uiteindelijk een concept-besluit tot samensmelting tot stand, dat op 19 februari 1894 door de kerkeraad van Kerk A en op 21 maart 1894 door die van Kerk B werd goedgekeurd Het besluit is opgenomen in inv.nr. 112 . Op 16 mei volgde de aanvaarding van het besluit door de beide ledenvergaderingen. Nu was het wachten alleen nog op de goedkeuring van de Classis, die op 4 juli gegeven werd. De kerkeraad van Kerk A vergaderde voor het laatst op 9 juli, die van Kerk B op 4 juli. Op 8 juli werd in de Oosterkerk een gemeenschappelijke bid- en dankstond gehouden en op 11 juli 1894 vond de eerste kerkeraadsvergadering plaats van de Gereformeerde Kerk te Utrecht. Utrecht was de eerste grote stad die de samensmelting geregeld had. Amsterdam volgde in 1897, 's-Gravenhage in 1904 en Rotterdam in 1908. Er waren zelfs gemeenten die enkele tientallen jaren nodig hadden om de Kerken A en B tot elkaar te brengen! Kerkscheuringen van 1926 en 1944 In 1926 en 1944 scheidden zich door conflicten weer groepen van de Gereformeerde Kerken in Nederland af. Omdat deze afscheidingen uiteraard ook van belang waren voor de Gereformeerde Kerk te Utrecht, mag enige informatie erover hier niet ontbreken. Er zal echter niet te diep op de oorzaken van de conflicten worden ingegaan. Hoofdpersoon in het conflict van 1926 was de Amsterdamse predikant dr. J.G. Geelkerken. Hij wilde dat de kerk ruimte bood aan de gelovigen die de historiciteit van het bijbelboek Genesis ter discussie stelden. Het conflict spitste zich toe op de vraag of de slang in het paradijs inderdaad gesproken heeft. De Generale Synode van Assen bepaalde in 1926, dat het Genesisverhaal letterlijk opgevat diende te worden. Toen Geelkerken, gesteund door zijn kerkeraad, weigerde een verklaring hierover te ondertekenen, werd hij geschorst en later afgezet; omdat de kerkeraad hem trouw bleef, werd deze ook uit het ambt gezet. Geelkerken richtte met enkele duizenden medestanders de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband op, die in 1946 opgingen in de Nederlandse Hervormde Kerk Zie over deze kerkscheuring inv.nrs. 288 en 970 . Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond er een conflict tussen de synode en prof. dr. K. Schilder over bepaalde dogmatische en kerkrechtelijke leerstukken. Het ging daarbij vooral om de opvatting van doop en genadeverbond. Schilder werd in 1944 door de synode geschorst als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken en als emeritus-predikant van Rotterdam-Delfshaven, omdat hij als "scheurmaker" werd beschouwd. Deze schorsing veroorzaakte veel beroering in de kerk. Velen vonden de schorsing onrechtmatig. Zij beriepen zich op artikel 31 van de kerkorde, waarmee zij te kennen gaven dat zij de besluiten van de synode in strijd achtten met Gods woord en met de kerkorde. Schilder werd uiteindelijk afgezet. Hij richtte met zijn aanhangers de Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31 K.O. op, later Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) genoemd Zie over deze kerkscheuring inv.nrs. 289-292 en 977 . Decentralisatie en kerksplitsing Met ingang van 1 januari 1956 werd de Gereformeerde Kerk te Utrecht gesplitst in vier zelfstandige kerken: Utrecht-Oost, -West, -Noord en -Zuid. Door deze splitsing verdween de massaliteit van een grotestadskerk en ontstonden er kleine overzichtelijke kerken met ieder een eigen kerkeraad. De kerksplitsing van 1956 had een lange voorgeschiedenis. De grotestadsproblemen speelden al enkele decennia. Door de bouw van buitenwijken en de ontvolking van de binnenstad werd het territoir van de kerk onoverzichtelijker en verminderde het saamhorigheidsgevoel. Voor de ambtelijke arbeid was er wel een wijkindeling, maar de kerkeraad moest de gehele gemeente besturen. Al in 1924 werd kerksplitsing overwogen, maar de plannen mislukten toen, omdat de Gereformeerde Kerk van Zuilen weigerde mee te werken aan een grenswijziging. In 1936 kwam de zaak opnieuw aan de orde, toen twee ouderlingen uit de Zuiderkerkwijk een voorstel tot gedeeltelijke kerksplitsing indienden. Er werd een Commissie ter bestudering van gedeeltelijke kerksplitsing ingesteld, die de zaak grondig onderzocht. Er werden zelfs drie sub-commissies benoemd: een kerkrechtelijke, een verdelings- en een financiële commissie. In april 1939 kwam de commissie in een lijvig rapport tot de conclusie dat de kerk het beste gesplitst kon worden in twee zelfstandige kerken: Utrecht en Utrecht-Zuid. Een aantal commissieleden wilde voorlopig geen splitsing en diende een minderheidsrapport in. Door het uitbreken van de oorlog moest de zaak op de lange baan worden geschoven Zie over de plannen tot gedeeltelijke kerksplitsing inv.nr. 304 . In 1948 werd opnieuw een commissie ingesteld die zich over de mogelijkheden tot kerksplitsing moest buigen. Deze commissie gaf de voorkeur aan decentralisatie, een minder verstrekkende maatregel dan splitsing, die toch spreiding van de bestuursmacht van de kerkeraad tot gevolg zou hebben. Daarvoor was echter wel een wijziging van de kerkorde noodzakelijk. Na overleg met de andere grote steden werd in 1949 aan de Generale Synode voorgesteld deze wijziging aan te brengen. De synode ging akkoord, zodat de reorganisatie uitgevoerd kon worden. Er werd besloten tussen de kerkeraad en de wijkraden een nieuwe bestuurslaag te creëren door vier kwartieren in te stellen. De "kwartierraden" zouden taken krijgen die voorheen door de smalle en brede kerkeraad werden uitgevoerd, zoals het afgeven van attestaties en het benoemen van personeel. Het plan kon echter moeilijk gerealiseerd worden zonder de Gereformeerde Kerk te Zuilen erbij te betrekken. Eerdere onderhandelingen met deze kerk om tot samensmelting te komen, waren mislukt. Nu werd wel overeenstemming bereikt. Per 1 september 1950 werd de Gereformeerde Kerk van Zuilen bij die van Utrecht gevoegd en tegelijkertijd werd de decentralisatie ingevoerd. De gemeente werd verdeeld in de kwartieren Oost (de wijken Tuindorp, Wilhelminapark en Wittevrouwen), West (de wijken Catharijne en Oog in Al), Noord (de wijken Zuilen en Julianapark) en Zuid (de wijken Tolsteeg en Hoograven) Zie over de decentralisatie en de samensmelting met Zuilen inv.nrs. 307 en 1006 . Al gauw bleek, dat de decentralisatie niet de gewenste resultaten opleverde. In 1952 werd dan ook een commissie ingesteld, die opnieuw de kerksplitsing moest bestuderen. In 1954 bracht deze commissie een voorlopig rapport uit, waarin de splitsing in vier zelfstandige kerken werd aanbevolen. Ook de Diakonale Splitsingscommissie bleek geen bezwaren tegen splitsing te hebben. Op 29 december 1955 werd definitief besloten om per 1 januari 1956 tot kerksplitsing over te gaan. De kwartieren werden opgeheven en er kwamen vier zelfstandige kerken met ieder een eigen organisatie Zie over de kerksplitsing inv.nrs. 293-294, 301 en 827 . Door het teruglopen van het aantal leden en de vermindering van de inkomsten werd het na verloop van tijd wenselijk de oude situatie vrijwel geheel te herstellen. De Gereformeerde Kerk van Utrecht-West wilde zelfstandig blijven, maar de kerken van Utrecht-Oost, -Noord en -Zuid werden per 1 januari 1980 weer tot een Gereformeerde Kerk Utrecht samengevoegd. Organisatie van de taakuitvoering Het bestuur van de kerk was in handen van de kerkeraad. Er werd onderscheid gemaakt tussen de smalle kerkeraad en de brede kerkeraad. In de smalle kerkeraad hadden de predikanten en de ouderlingen zitting; de brede kerkeraad bestond uit de smalle kerkeraad en de diakenen. Zaken die in de brede kerkeraadsvergaderingen behandeld werden, waren bijvoorbeeld de beroeping van predikanten, de benoeming van ambtsdragers, het houden van collecten, de "stoffelijke aangelegenheden" van de kerk, de wijkverdeling en de armenverzorging. De predikanten traden beurtelings op als voorzitter, oftewel praeses. Op 24 april 1912 werd door de kerkeraad besloten, dat er voortaan ook vergaderingen gehouden zouden worden van elke predikant met de ouderlingen uit zijn wijk. Na verloop van tijd was er ook bij deze wijkvergaderingen sprake van smal (zonder diakenen) en breed (met diakenen). Na de decentralisatie van 1950 kwamen er ook smalle en brede kwartiervergaderingen. De predikanten waren belast met de bediening van het Evangelie en de herderlijke zorg voor de gemeente. Naast de "gewone" predikanten waren er ook predikanten voor de missionaire dienst (vanaf 1895), predikanten voor de hulpdienst (van 1933-1938), legerpredikanten (van 1938-1951), een predikant voor de arbeid in ziekenhuizen (vanaf 1948) en een predikant voor de arbeid onder studerenden (vanaf 1952). Na een verkiezing door de stemgerechtigde leden werden de predikanten door de kerkeraad beroepen en benoemd. In 1894 had de Gereformeerde Kerk te Utrecht drie predikanten in dienst, in 1955 in totaal tien. Een lijst van alle predikanten is als bijlage 1 bij de inventaris opgenomen. De ouderlingen werden beschouwd als de vertegenwoordigers van de gemeente. Zij hadden tot taak in samenwerking met de predikanten opzicht over de gemeente te houden, de tucht te handhaven en huisbezoeken af te leggen; bovendien moesten zij toezicht houden op leer en leven van de predikanten en de diakenen. Hun werkterrein was verdeeld in wijken en secties. De ouderlingen werden door de stemgerechtigde leden gekozen en vervolgens - voor vijf tot zeven jaar - door de kerkeraad benoemd. De diakenen werden evenals de ouderlingen door de stemgerechtigde leden gekozen en voor vijf tot zeven jaar door de kerkeraad benoemd. Zij waren speciaal belast met de armenzorg en de dienstverlening op sociaal gebied. De benodigde gelden werden verkregen uit collecten en giften. Het college van diakenen beheerde zelf de diakoniegoederen en hield eigen vergaderingen. Er waren verschillende diakonale commissies, waaronder de Wezencommissie en de Wintercommissie. ledere diaken had voor zijn taakuitvoering een eigen kwartier, na 1 september 1950 sectie genoemd. In 1951 werden de 36 secties verdeeld over drie kwartieren; er kwamen toen naast de "Grote Vergaderingen" van de diakonie ook Kwartiervergaderingen. Het beheer van de "goederen, fondsen en inkomsten" van de kerk was opgedragen aan de Commissie van Administratie. Dit beheer hield in: a. de geldelijke administratie; b. het onderhoud van de kerkelijke gebouwen en goederen; c. de zorg dat de kerkelijke gebouwen met toebehoren steeds in goede orde ter beschikking van de kerkeraad waren. De Commissie van Administratie bleef afhankelijk van de kerkeraad. De leden werden door de kerkeraad benoemd en zo nodig geschorst of ontslagen; de kerkeraad kon de commissie ook ontbinden. De Commissie van Administratie bestond uit minstens vijf leden, allen lid van de gemeente en niet in de 1e of 2e graad met elkaar verwant. De leden mochten geen bezoldigde werkzaamheden voor de gemeente verrichten en moesten hun dienst geheel gratis waarnemen. De Commissie van Administratie hield eigen vergaderingen en benoemde zelf een voorzitter, een secretaris en een boekhouder (sinds oktober 1952 penningmeester genoemd). De aanstelling van een administrateur van het Kerkelijk Bureau, die tevens hulpboekhouder werd, betekende een verlichting van de zware taak van de boekhouder. Sinds 1932 was de naam Bosselaar onverbrekelijk met de Commissie van Administratie verbonden: van 1932-1952 fungeerde de heer J. Bosselaar als boekhouder en hij werd opgevolgd door zijn zoon C.Th. Bosselaar. Op 30 mei 1921 werd door de brede kerkeraad besloten tot de oprichting van een Kerkelijk Bureau, dat de volledige administratie van de kerk onder zich zou krijgen. Een van de ouderlingen werd als tijdelijk administrateur aangesteld; zijn eerste taak was het aanleggen van een kaartsysteem van alle leden. In 1925 werd de heer G.J. van de Poll benoemd tot administrateur van het Kerkelijk Bureau en hij oefende deze (bezoldigde) functie in 1955 nog steeds uit. Uit de instructies blijkt, dat de administrateur zich onder meer moest bezighouden met de administratie van doop, huwelijk en lidmaatschap; bovendien was hij hulp-boekhouder van de Commissie van Administratie Inv.nr. 824 . Volgens een aantekening op een reglement voor het beheer van de goederen, fondsen en inkomsten werd vanaf 1 oktober 1952 de gehele boekhouding verricht op het Kerkelijk Bureau Inv.nr. 574 . Het Kerkelijk Bureau was gevestigd op het adres Burgemeester Reigerstraat 1, bij de Oosterkerk. Het College van Collectanten behoorde oorspronkelijk tot de Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Reeds op 21 maart 1887, dus nog voor de officiële Doleantie, kwamen vijf dolerende collectanten bijeen, die het erover eens waren dat zij hun diensten niet langer voor de Hervormde Kerk wilden verrichten. Na de oprichting van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk (dolerende) te Utrecht, vormden zij het College van Collectanten van deze kerk. Hun ledental werd met nog vier vermeerderd en er werd een bestuur benoemd, bestaande uit een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Na de samensmelting van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk (Kerk B) met de Christelijke Gereformeerde Kerk (Kerk A) in 1894 bleef het College van Collectanten functioneren, nu voor de Gereformeerde Kerk. Het aantal collectanten werd uitgebreid tot twintig, voor ongeveer de helft bestaande uit leden van de vroegere Kerk A. Naarmate er in de loop der jaren meer kerkgebouwen kwamen, nam het aantal collectanten toe. In 1955 bestond het college uit 84 leden. Het College van Collectanten was belast met de collecten tijdens de kerkdiensten, uitgezonderd de door de diakonie gehouden collecten. De collectanten verrichtten hun dienst - zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen - volgens een rooster. De gecollecteerde gelden moesten worden verantwoord en aan de Commissie van Administratie worden afgedragen. Eens per jaar betaalden de collectanten contributie, die onder meer gebruikt werd voor de aanschaf van tijdens de vergaderingen te nuttigen thee en sigaren. Was er aan het eind van het jaar geld over, dan werd dit besteed voor liefdadige doeleinden. De vergaderingen werden minstens vier keer (na 1943 drie keer) per jaar gehouden. Op 13 december 1928 vond in de Westerkerk een feestvergadering plaats ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum als collectant van de heer W. te Gussinklo. Een fotograaf van de Vereenigde Fotobureaux was van de partij om het "vrolijke" gezelschap, waaronder echtgenote en kinderen van de jubilaris, op de gevoelige plaat vast te leggen Zie bijlage II van de inventaris, nr.55 en het Maandblad Oud-Utrecht, 59e jrg. nr. 9, september 1986, pag.84-86 . De kerkeraad bemoeide zich aanvankelijk niet of nauwelijks met de evangelisatie. Deze taak werd overgelaten aan particuliere verenigingen. Vanaf 1908 Op 15 januari 1908 werden door de brede kerkeraad de statuten en het huishoudelijk reglement van de eerste Bond voor Wijkarbeid goedgekeurd, zie inv.nr. 118 werden er echter in de verschillende wijken "Bonden voor Wijkarbeid" opgericht, die zich met de evangelisatie in hun wijk bezighielden. In 1929 was er in iedere wijk zo'n bond aanwezig. Het doel van de bonden wordt in de jaarboekjes Inv.nrs. 925-949 en bibl.nr. VV 366 als volgt omschreven: "de leden der Kerk, woonachtig in de betreffende wijk omvattende het stadsgedeelte, dat door den raad der Geref.Kerk als zoodanig is aangewezen, door aaneensluiting beter in staat te stellen, om, naar het ambt der geloovigen en overeenkomstig de belijdenis hunner kerk, mede te arbeiden tot verbreiding van de kennis der waarheid onder hen, die van het Woord en den dienst des Heeren vervreemd zijn". Men trachtte dit doel te bereiken door het oprichten en in stand houden van jeugdverenigingen, zondagsscholen, naai- en breischolen, zangkoren, bibliotheken, enz. Daarbij moest men zich uiteraard niet mengen in de arbeid van de ambtsdragers. In het jaarboekje van 1922 wordt voor het eerst het "Centraal Bureau voor Evangelisatie uitgaande van de Geref. Kerk van Utrecht" genoemd. Dit bureau, waarvan de leden door de kerkeraad werden benoemd, had tot taak eenheid en samenwerking tot stand te brengen in het evangelisatiewerk. In 1942 werd het Centraal Bureau voor Evangelisatie opgeheven Notulen brede kerkeraad d.d. 29 juni 1942, inv.nr. 129 . De algemene leiding van de evangelisatiearbeid werd nu opgedragen aan een Centrale Evangelisatie-Commissie (C.E.C.); per wijk kwam er een Wijk-Evangelisatie-Commissie (W.E.C.). In 1951 werd onder meer besloten de C.E.C. te vervangen door een Evangelisatie-Raad en over te gaan tot de benoeming van evangelisatie-ouderlingen en -diakenen Notulen brede kerkeraad d.d. 4 juni 1951, inv.nr. 135 . Zo werd door de jaren heen de evangelisatiearbeid steeds meer gestructureerd. De Gereformeerde Kerk van Utrecht was als "zendende kerk" direct betrokken bij de zending op Midden-Java. Sinds 1904 bestond er een overeenkomst met de Gereformeerde Kerken in de provincies Utrecht en Gelderland. De zendingsarbeid werd verricht door de zendende kerk, echter onder medezeggenschap en medeverantwoordelijkheid van de samenwerkende kerken. De Utrechtse zendingszaken werden behandeld in Zendingssynodes van de Gereformeerde Kerken in Utrecht en Gelderland. Op 3 oktober 1897 werd door de Gereformeerde Kerk van Utrecht voor het eerst een missionair predikant beroepen; deze predikant, ds. L. Adriaanse, was toen reeds enkele jaren voor de Generale Deputaten voor de Zending op het zendingsterrein werkzaam. Sinds 1936 had de kerk twee missionaire predikanten in dienst. Het zendingsterrein omvatte het gebied Poerworedjo en het Pakoealamische deel van Djok(d)jakarta, in het zuiden van Midden-Java. In 1950 werd de samenwerking met de Gelderse kerken beëindigd; Gelderland kreeg Poerworedjo als zendingsgebied, terwijl de Gereformeerde Kerk van Utrecht in samenwerking met de classes Amersfoort en Breukelen haar missionaire taak ging vervullen in Semarang. De plaatselijke arbeid ten behoeve van de zending werd door de kerkeraad opgedragen aan een commissie. Volgens het reglement van 1937 Inv.nr. 295 wenste de kerkeraad door middel van deze commissie "1. te arbeiden, opdat de gemeente uit Gods Woord en uit de geschiedenis juiste kennis van de zaak der Zending bekome; 2. de Zending met de voor haar noodige stoffelijke zaken te dienen". De commissie moest trachten deze taken te vervullen door geschikte lectuur te verspreiden, lezingen over de zending te organiseren, gelden bijeen te brengen, e.d. Op 3 januari 1895 werd de eerste vergadering gehouden van de "Gecommitteerden tot de Zending" Inv.nr. 877 . De naam van de commissie veranderde in de loop der jaren achtereenvolgens in: "Gecommitteerden tot de Plaatselijke Zending", "Gecommitteerden tot de Plaatselijke Zendingskas", "Plaatselijke Zendingskas", "Plaatselijke Zendingscommissie" en "Centrale Zendingscommissie". Er waren in Utrecht ook nog andere verenigingen en commissies die zich met zending bezighielden. Voor een volledig overzicht vanaf 1919 wordt verwezen naar de jaarboekjes van de kerk Inv.nrs. 925-949 en bibl.nr. VV 366 . Tenslotte enkele bijzonderheden over een commissie met een korte levensduur en een lange naam: de "Commissie voor de behartiging van de geestelijke belangen van de buitenslands werkende leden der Gereformeerde Kerk van Utrecht". Deze commissie, die op 9 februari 1942 werd ingesteld Zie notulen smalle kerkeraad, inv.nr. 145 , had tot taak lectuur (voornamelijk teksten van preken) te zenden naar de leden die in het buitenland - uiteraard merendeels in Duitsland - waren tewerkgesteld of geïnterneerd. De commissie sloot zich aan bij de plaatselijke Interkerkelijke Commissie van het Bureau voor Bijzondere Kerkelijke Gezinszorg te Utrecht. Het is niet bekend wanneer de commissie haar werkzaamheden beëindigde. Na 30 april 1943 werden geen vergaderingen meer genotuleerd Inv.nr. 897 , maar de kerkeraad ontving in december 1943 nog wel een brief van de secretaris Inv.nr. 259, 17 januari 1944 . Uit de brieven die de commissie vanuit het buitenland ontving Inv.nr. 898 , blijkt in ieder geval, dat de lectuurzendingen zeer op prijs werden gesteld. Kerkgebouwen De Gereformeerde Kerk te Utrecht had in 1894 de beschikking over drie kerkgebouwen: de Begijnekerk van de voormalige Kerk A en de Ooster- en de Westerkerk van de voormalige Kerk B. De Begijnekerk bevond zich op het adres Breedstraat wijk H nr. 300, later vernummerd tot 40. Het pand werd op 1 juni 1849 aangekocht door de koopman W. Horst jr. Protocol notaris J.C. Dwars, not.arch., inv.nr. U 272 j 014, akte nr. 98/1998 , die het bestemde als kerkgebouw voor de Christelijke Afgescheiden Gemeente, waarvan hij diaken was (groep Scholte). In 1853 werd besloten tot herbouw over te gaan; de gemeentevergadering benoemde daarvoor op 21 februari 1853 een commissie Inv.nr. 3 . Op 24 april 1854 droeg de heer Horst de overblijfselen van het inmiddels gesloopte gebouw, met enkele daarachter gelegen huizen, in eigendom over aan de Christelijke Afgescheiden Gemeente Protocol notaris H.J. Buskes, not.arch., inv.nr. U 330 c 013, akte nr. 1530 . In feite dateerde de Begijnekerk dus van 1854. Het benodigde kapitaal voor herbouw en aankoop verkreeg de gemeente door een hypothecaire lening van fl 11.000,= van mevrouw J.J. van IJsseldijk-Zeelt te Baambrugge Inv.nr. 16 . De kerk werd in 1908 nog voorzien van een aanbouw Collectie bouwtekeningen, 1908 nr. 237a-b , maar op den duur voldeed het gebouw niet meer aan de behoeften. In 1937 werd de Begijnekerk vervangen door de Tuindorpkerk aan de Prof.Suringarlaan. Op 29 maart (Tweede Paasdag) 1937 vond in de oude kerk de laatste dienst plaats. Het pand werd verkocht aan de Drukkerij J. van Boekhoven, gevestigd op het adres Begijnehof 7, die het aanvankelijk gebruikte als opslagplaats. Op 11 augustus 1939 werd de firma Van Boekhoven vergunning verleend tot uitbreiding van het perceel Begijnehof 7 op de plaats van de te slopen panden Breedstraat 40-44 Collectie bouwtekeningen 1910-1953 . Het "deftig geveltje" van de Begijnekerk, dat volgens ds. H. Kaajan het aanzien van de Breedstraat verhoogde Utrechtsche Kerkbode 27 maart 1937 , moest wijken voor een fabrieksgebouw. In 1975/76 werd het "Boekhovencomplex" aan Breedstraat en Begijnehof verbouwd tot 71 woningen. De Oosterkerk, op de hoek van de Maliebaan en de Burgemeester Reigerstraat, behoorde oorspronkelijk tot de Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Op 23 juni 1887 kreeg de heer H. van Dijk, timmerman/aannemer te Utrecht en ouderling van de kerk, vergunning van B. en W. tot het bouwen van een "locaal bestemd voor het houden van godsdienstoefeningen" Inv.nr. 78, de notulen van de Commissie van Fabricage (Stadsarch. V, inv.nr.389X, juni 1887 nr. 268) en de collectie bouwtekeningen (1887 nr. 148 a-g) . Het terrein waarop de kerk moest verrijzen, werd op 20 juli 1887 door de heer Van Dijk namens de "Financieele Commissie" van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk aangekocht; enkele maanden later werd het overgedragen aan de inmiddels opgerichte Vereeniging "De Kerkelijke Kas" Inv.nr. 69 . Het gebouw, dat de naam Oosterkerk kreeg, werd reeds op 29 december 1887 in gebruik genomen. In 1894 ging de eigendom over op de Gereformeerde Kerk. De Oosterkerk nam bij de Gereformeerden een belangrijke plaats in. Lange tijd was het de drukst bezochte kerk van de gemeente. Bovendien werden in de Oosterkerk verschillende synodes en andere landelijke bijeenkomsten gehouden. Een belangrijke gebeurtenis was ook de radio-kerkdienst die op 10 januari 1926 als een van de eerste in Nederland vanuit deze kerk uitgezonden werd. Uiteindelijk werd de Oosterkerk echter door de ontvolking van de binnenstad en de toenemende ontkerkelijking te groot. Op 28 december 1980 werd er de laatste dienst gehouden. In januari 1984 werd begonnen met de sloop. Op de plaats van de Oosterkerk verrezen een bankgebouw en 24 één- en tweekamerwoningen. De Westerkerk, Catharijnekade 9, was de tweede kerk van de Nederduitsch Gereformeerden. In 1889 en 1890 kwam de Vereeniging "De Kerkelijke Kas" in het bezit van verschillende huizen aan Catharijnekade en Bergstraat. Deze huizen werden gesloopt om plaats te maken voor de door H. van Dijk ontworpen Westerkerk. De vergunning voor de bouw van de kerk werd verleend op 13 juni 1890; op 20 juni d.a.v. werd tevens de bouw van een "kerkekamer, doopkamer en kosterswoning" toegestaan Inv.nr. 83, de notulen van de Commissie van Fabricage (Stadsarch. V, inv.nr. 389X, juni 1890, nrs. 300 en 331) en collectie bouwtekeningen (1890 nr.387 a-k) . De Westerkerk werd op 26 februari 1891 in gebruik genomen. In 1894 werd de kerk eigendom van de Gereformeerde Kerk; deze verkocht het gebouw uiteindelijk op 8 april 1966 aan de Gereformeerde Gemeente te Utrecht. Het eerste kerkgebouw dat na 1894 werd opgericht, was de Noorderkerk, Royaards van den Hamkade 20. Op 7 augustus 1922 werd door de Gereformeerde Kerk een bouwterrein aan de Royaards van den Hamkade, de Opzoomerstraat en de Thorbeckelaan aangekocht van de gemeente Utrecht Inv.nr. 614 . Dit terrein was bestemd voor een kerk met kosterswoning, ontworpen door architect D.J. Heusinkveld te Utrecht. De bouwvergunning van B. en W. dateert van 7 juli 1922 Collectie bouwtekeningen 1910-1953 . De Noorderkerk werd op 5 juli 1923 in gebruik genomen. Na 55 jaar moest ook dit gebouw worden afgestoten. Sinds 25 augustus 1978 is de Noorderkerk eigendom van de Pinkstergemeente "Samuël" te Utrecht. Het sprak bijna vanzelf, dat er na de Ooster-, de Wester- en de Noorderkerk ook een Zuiderkerk kwam. Reeds in 1909 werd voorgesteld in het zuiden van de stad een kerk te bouwen, omdat de daar woonachtige leden een te lange afstand moesten afleggen om een van de kerken te bezoeken Inv.nr. 586 . De bouwplannen konden echter om financiële redenen niet worden uitgevoerd. Pas in 1925 kreeg de gemeente een Zuiderkerk. Op 2 december 1924 werd door B. en W. vergunning verleend een kerkgebouw aan de Krommerijn op te richten en daarvoor een aantal panden aan Krommerijn en Baarssteeg te slopen Collectie bouwtekeningen 1910-1953 (Krommerijn 1) ; deze te slopen panden waren reeds door de kerk aangekocht Inv.nr. 623 . In 1921 was alvast een "hulpkerk" aan de Gansstraat ingericht, die men tot september 1924 gebruikte. Ontwerper van de Zuiderkerk was de architect A. Kool te Utrecht. Op 3 juli 1925 vond de ingebruikneming plaats. Als laatste van de vier windrichtingenkerken moet binnenkort ook de Zuiderkerk i.v.m. de te hoge onkosten en het teruglopende ledental verdwijnen. Het gebouw wordt gesloopt; op dezelfde plaats worden tien driekamerwoningen gebouwd én een kerkzaal voor Gereformeerden, waarvan de Hervormden het medegebruik krijgen. De Tuindorpkerk, gelegen op de hoek van de Prof. Suringarlaan en de H.F. van Riellaan in de wijk Tuindorp, werd gebouwd ter vervanging van de Begijnekerk. Het bouwterrein, toen nog behorend tot de gemeente Maartensdijk, werd aangekocht op 20 maart 1935 Inv.nr. 631 . B. en W. van Maartensdijk verleenden op 8 september 1936 vergunning voor de bouw van "een kerkgebouw met toren, vergaderlokalen en kosterswoning" Collectie bouwtekeningen 1910-1953 (Maartensdijk) . Het door architect A. van der Kraan te Rotterdam ontworpen gebouw werd op 1 juli 1937 in gebruik genomen. Het orgel in de Tuindorpkerk bestond voor een deel uit het Begijnekerkorgel. In 1985 kreeg de Tuindorpkerk het kostbare orgel uit de gesloopte Oosterkerk; dit orgel, dat reeds enkele eeuwen oud is, was in 1891 vanuit de katholieke Munsterkerk te Roermond naar de Oosterkerk overgebracht Inv.nrs. 609-610 . De Tuindorpkerk is nog steeds als Gereformeerde kerk in gebruik. In 1951 kreeg de Gereformeerde Kerk in het zuiden van de stad een tweede kerkgebouw, de Maranathakerk. Het was een houten noodgebouw op het adres Vaartserijnstraat 53, oorspronkelijk behorend tot de gemeente Jutphaas. Op 17 mei 1950 kreeg de kerkeraad van B. en W. van Jutphaas vergunning om - voorlopig van 1 juli 1950 tot 1 juli 1955 - aan de Vaartserijnstraat een houten noodkerk op te richten en te gebruiken Collectie bouwtekeningen 1910-1953 (Jutphaas) . Het ontwerp was van Architectenbureau Rotshuizen en Dekker te Arnhem. De Maranathakerk, die op 3 juni 1951 werd geopend, bleef veel langer in gebruik dan oorspronkelijk de bedoeling was. Pas met ingang van 1 juni 1969 werd het gebouw door de Gereformeerde Kerk gesloten. Door de samensmelting met de kerk van Zuilen kwam de Gereformeerde Kerk van Utrecht in 1950 in het bezit van het Zuilense kerkgebouw aan de Daalseweg. Omdat dit kerkje in slechte staat verkeerde en te klein was, werd al snel besloten tot nieuwbouw over te gaan. Op 17 november 1953 verleenden B. en W. van Zuilen vergunning voor het oprichten van een kerkgebouw met kosterswoning; de goedkeuring van Gedeputeerde Staten volgde op 22 december 1953 en op 12 april 1954 werd ook de rijksgoedkeuring verleend Inv.nr. 638 en archief gemeente Zuilen, inv.nr. 1765 . Het kerkgebouw werd ontworpen door architect B.W. Plooij te Amersfoort. Op 25 maart 1955 werd de Bethelkerk, Burg. Norbruislaan 1, in gebruik genomen. De kerk behoort nog steeds tot de Gereformeerde Kerk van Utrecht. Reeds op 31 juli 1944 kocht de kerkeraad een perceel grond aan de Lessinglaan en het Herdersplantsoen in de wijk Oog in Al Inv.nr. 640 . Door het steeds groter wordend aantal kerkgangers in Utrecht-West was kerkbouw in deze wijk gewenst. De bouwplannen werden echter pas tien jaar later gerealiseerd. Na een grondruil met de gemeente Utrecht in 1954 Inv.nr. 642 kon met de bouw van de door het Architectenbureau Ir. P.H. Dingemans, Sj. Wouda jr., B.V. van den Bergh te Utrecht ontworpen kerk worden begonnen. De vormgeving was nogal ongebruikelijk en de meningen daarover waren verdeeld. Er werd wel gesproken van "het circus Kremer" (ds. J. Kremer was er predikant). De officiële naam van de kerk was echter Pniëlkerk. Op 29 september 1955 kwam het gebouw, Lessinglaan 33, gereed. De kerk is nog steeds in gebruik bij de Gereformeerde Kerk van Utrecht-West. Christelijke Afgescheiden Gemeente te Utrecht/Christelijke Gereformeerde Kerk te Utrecht/Gereformeerde Kerk A te Utrecht, 1835-1894 Op 7 januari 1816 werd door Koning Willem I het "Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden" uitgevaardigd. De belangrijkste bepalingen waren, dat de oude naam "Gereformeerd" werd vervangen door het predikaat "Hervormd" en dat de in de Dordtse kerkorde van 1618/19 vastgelegde bestuursorganisatie drastisch werd gewijzigd. Er kwam een van bovenaf gedecreteerde en geregelde structuur. De Kerk werd in grote mate afhankelijk van de Staat en de plaatselijke gemeenten werden minder zelfstandig. Niet iedereen was gelukkig met deze nieuwe organisatie. Dit ongenoegen leidde in 1834 tot een scheuring in de Hervormde Kerk, de Afscheiding. De eerste predikant die met de Hervormde Kerk brak, was ds. H. de Cock te Ulrum (Gr.); hij tekende op 13 en 14 oktober 1834 met zijn kerkeraad en gemeente een "Acte van Afscheiding of Wederkering". Daarin werd verklaard dat de Hervormde Kerk een "valse" kerk was geworden. Men wilde trouw blijven aan de oude Gereformeerde belijdenis en had bezwaren tegen de z.g. proponentenformule en tegen de in 1816 aan de kerk opgelegde bestuursorganisatie. Als tweede scheidde ds. H.P. Scholte te Doeveren (N.Br.) zich met zijn gemeente af. De regering trad streng op tegen de onwettige godsdienstoefeningen. De beweging won echter veld en er ontstonden steeds meer Christelijke Afgescheiden Gemeenten. Om verschillende redenen splitste zich later nog een groep van de Christelijke Afgescheiden Gemeenten af; deze groep vormde de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis. In Utrecht begon de Afscheiding op 9 september 1835, de dag waarop de eerste leden van de Hervormde Kerk zich onttrokken om lidmaat te worden van de Christelijke Afgescheiden Gemeente Inv.nr. 27 en arch. kerkeraad Ned.Herv.Gem., inv.nrs. 18 en 64 . Op 8 juli van dat jaar had ds. H.P. Scholte reeds in het huis van E. Takken aan de Lange Elisabethstraat te Utrecht gepreekt. Het was eveneens ds. Scholte, die de Utrechtse gemeente op 18 december 1835 institueerde Inv.nr. 1 . Een jaar later waren ongeveer 110 personen (70 belijdende leden en 40 kinderen) bij de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Utrecht aangesloten. In het begin werden de godsdienstoefeningen gehouden bij de lidmaten E. Takken en A.M. van Beugen thuis. Op zondag 13 november 1836 vond voor het eerst een samenkomst plaats in het huis "De Domselaarspoort", een complex tussen de Oudegracht en de Varkenmarkt, dat op 1 november van dat jaar was aangekocht door de lidmaten J. Veldhuizen en W. Horst. Het gebouw werd in 1838 verkocht aan de rooms-katholieke kerk, die het in 1839 voor een deel liet afbreken ten behoeve van de bouw van de St. Augustinuskerk. De afgescheidenen kregen een ander gebouw tot hun beschikking: op 25 augustus 1838 werd door W. Horst en H. Glinderman voor de gemeente het leegstaande kerkgebouw "Soli Deo Gloria" aan de Oude Kamp aangekocht van de oud-katholieke kerk; bij deze kerk hoorden een pastoors- en een kosterswoning aan de Nieuwegracht. Op zondag 16 december 1838 werd er voor het eerst in de nieuwe kerk gepreekt. De godsdienstoefeningen werden van meet af aan regelmatig door het Utrechtse stadsbestuur verstoord. Deze situatie duurde voort, totdat de gemeente op 14 februari 1839 door de Koning werd erkend. In december 1838 werd een "Reglement der Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht" vastgesteld. Dit reglement verscheen in 1839 in druk met een voorrede van ds. Scholte Inv.nr. 14 . In het eerste artikel worden de Drie Formulieren van Enigheid genoemd, die bepalend waren voor het geloof van de gemeente: "De Nederlandsche Geloofsbelijdenis, de Heidelbergsche Cathechismus, en de Leerregels der Dordsche Synode van 1618 en 1619". De organisatie van de gemeente was volgens het reglement vrij eenvoudig: de diensten werden uitgeoefend door predikanten, ouderlingen en diakenen en het bestuur was in handen van de opzieners (predikanten en ouderlingen). De kerkeraad, bestaande uit de opzieners en de diakenen, moest minstens eenmaal per week vergaderen; de vergaderingen waren toegankelijk voor de gehele gemeente. Bij het kiezen van de voorzitter hadden de predikanten voorrang; de secretaris kon eventueel uit de manslidmaten die tot het H. Avondmaal toegelaten waren, gekozen worden. Er konden ook buitengewone kerkeraadsvergaderingen worden belegd, die alleen voor de opzieners toegankelijk waren. Hoewel men er in het reglement optimistisch van uitging, dat de gemeente meer dan één predikant zou krijgen, was daarvan voorlopig geen sprake. In 1836 werd ds. H.J. Budding te B(igg)ekerke (Zeeland) beroepen, maar hij bedankte in 1837. Ook het beroep, uitgebracht op ds. A.C. van Raalte te Genemuiden en Mastenbroek, bleef zonder resultaat. Men maakte echter dankbaar gebruik van de diensten van ds. H.P. Scholte, die zich vanaf 1837 steeds intensiever met de Utrechtse gemeente ging bemoeien. In 1838 betrok hij met zijn gezin de "pastoorswoning" aan de Nieuwegracht. Hoewel Scholte regelmatig in Utrecht preekte en hier allerlei ambtelijk werk verrichtte, bedankte hij tot twee keer toe - in 1838 en 1839 - voor een beroep. Hij gaf er de voorkeur aan meer gemeenten, niet alleen in Utrecht maar ook in Zuid-Holland en Beneden-Gelderland, te dienen. Ondanks de pogingen Scholte tot wettig predikant van Utrecht te maken, was niet iedereen tevreden over hem. Reeds in 1837 werden er bezwaren tegen zijn prediking geuit. Bovendien raakte Scholte in conflict met ds. H. de Cock en met de Amsterdamse gemeente. In december 1840 weigerde hij zich te schikken in het besluit van de Synode van Amsterdam om de Dordtse kerkorde van 1618/19 weer als verbindend te verklaren, met als gevolg dat hij werd geschorst. In Utrecht ontstond verdeeldheid: een deel van de lidmaten keerde zich van Scholte af en een deel bleef hem trouw. Op 2 februari 1841 kwam er een definitieve breuk tot stand tussen de groep-Scholte (de Scholtianen) en de groep-Takken, genoemd naar de ouderling E. Takken. De groep-Scholte, die begin 1841 uit ongeveer 90 personen bestond, bleef het kerkgebouw aan de Oude Kamp gebruiken. De kerkeraad kwam onregelmatig bijeen, maar de vergaderingen werden wel genotuleerd Inv.nr. 2 . Er is ook wat correspondentie van de groep bewaard gebleven Inv.nrs. 10 en 12 . Uiteindelijk besloot een groot deel van de gemeente een nieuwe start te maken in Noord-Amerika. In februari 1847 werd het kerkgebouw verkocht; de opbrengst werd bestemd om de overtocht van de behoeftige gezinnen te bekostigen. Ongeveer 70 Scholtianen uit Utrecht vertrokken naar de Verenigde Staten, waar in de staat Iowa de kolonie Pella werd gesticht. De meesten van hen reisden in een groep van ca. 800 aanhangers van Scholte, die begin april 1847 vanuit Rotterdam vertrok. Scholte zelf reisde met zijn gezin via Liverpool naar Boston; hij voegde zich in Baltimore bij zijn volgelingen. De emigranten legden in Noord-Amerika de grondslag voor de Christian Reformed Church. De in Utrecht overgebleven leden van de groep-Scholte gaven de moed niet op: zij huurden begin mei 1847 een huis aan de Springweg. In 1849 was het opnieuw de diaken W. Horst die een pand voor de gemeente aankocht: Breedstraat wijk B. nr. 300, later bekend als de Begijnekerk). Op 18 juni 1849 kreeg de kleine gemeente zelfs een predikant, ds. P.J. Oggel, die tevens predikant van Zeist werd. Enkele maanden later werd contact gezocht met de groep-Takken. Deze groep, die begin 1841 uit ongeveer 63 personen bestond, had volhard in de lijn van de Afscheiding en was het landelijke kerkverband trouw gebleven. Archivalia van deze gemeente zijn niet aanwezig. Op 21 september 1849 werd besloten tot hereniging van beide groepen. De nieuwe gemeente, bestaande uit ongeveer 75 leden, werd weer opgenomen in het kerkverband. Het kerkelijk leven kwam nu in een rustiger vaarwater terecht en de gemeente breidde zich snel uit. De kerk aan de Breedstraat werd herbouwd en in 1854 van de heer Horst in eigendom overgenomen. In 1869 kwam landelijk een vereniging tot stand tussen de Christelijke Afgescheiden Gemeenten en het merendeel van de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis; bij die gelegenheid werd de naam veranderd in Christelijke Gereformeerde Kerk. In 1892 vond op landelijk niveau de samensmelting plaats met de uit de Doleantie voortgekomen Nederduitsch Gereformeerde Kerken, waardoor de Gereformeerde Kerken in Nederland ontstonden. Plaatselijk werd er nog onderscheid gemaakt tussen Kerk A (Christelijke Gereformeerde Kerk) en Kerk B (Nederduitsch Gereformeerde Kerk), totdat de samensmelting definitief geregeld was. Gereformeerde Kerk te Zuilen, 1892-1950 "Door 's Heeren gunste kwam het ook in de kerk van Zuilen tot reformatie. Eerst werd door eenigen lidmaten een schrijven gericht aan den kerkeraad met de vraag om te breken met de Synodale organisatie doch de kerkeraad bleek onwillig. Toen zijn diezelfde lidmaten onder leiding van Ds. L. Adriaanse van Zeist overgegaan tot het kiezen van nieuwe ambtsdragers...". Zo staat in de Utrechtsche Kerkbode van 21 mei 1892 het begin van de kerk in Zuilen genoteerd 6e jrg. nr. 13, pag. 1 . Op zondag 15 mei 1892 vond de eerste kerkdienst plaats van degenen die de Hervormde kerk verlaten hadden en op maandag 16 mei werden de ouderling C. van der Louw en de diaken A. Smit in hun ambt bevestigd. De landelijke samensmelting van de Nederduitsch Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerk was nog net niet tot stand gekomen, zodat de Zuilense kerk eerst Nederduitsch Gereformeerd was. Na een maand, op 17 juni 1892, werd de samensmelting echter gerealiseerd. Omdat er in Zuilen geen Christelijke Gereformeerde Kerk was waarmee onderhandeld moest worden, kon de Nederduitsch Gereformeerde Kerk onmiddellijk als Gereformeerde Kerk verdergaan. De eerste maanden werden de kerkdiensten gehouden ten huize van de ouderling C. van der Louw. Op 8 september 1892 kon echter reeds een eigen kerkgebouw in gebruik worden genomen Utrechtsche Kerkbode 17 september 1892, 6e jrg.nr. 30, pag. 2 . De gemeente telde slechts enkele tientallen leden. Een eigen predikant was te kostbaar en men was aangewezen op gastpredikanten uit omliggende gemeenten. Deze predikanten logeerden bij leden thuis en kregen hun reiskosten vergoed. In het tweede decennium van de 20e eeuw veranderde er veel in de plattelandsgemeente Zuilen. Er vestigden zich grote industrieën langs het Merwedekanaal (nu Amsterdam-Rijnkanaal), waardoor de gemeente naar het zuiden toe moest worden uitgebreid. Er kwamen nieuwe woonwijken, met als gevolg dat het ledental van de Gereformeerde Kerk groeide. Ter illustratie: in 1909 bedroeg het aantal leden 40 en in 1912 reeds 67 Jaarboekjes voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, inv.nr. 963 . Het kerkje, dat in het oude gedeelte van Zuilen lag, werd te klein en te afgelegen voor de vele nieuwe leden. Daarom werd tot nieuwbouw besloten. Op 1 december 1917 kocht de Gereformeerde Kerk een perceel bouwland van de hoveniers A. de Cruijff en J. Verheul te Zuilen Inv.nr. 1038 . Aan de architect P.G. van Nieuwkerk werd opgedragen een noodkerk te ontwerpen. Het kon slechts een noodgebouw worden, omdat het moeilijk was de benodigde geldmiddelen en bouwmaterialen voor een definitief gebouw te verkrijgen. Op 9 maart 1918 verleenden B. en W. van Zuilen vergunning voor de bouw Archief gemeente Zuilen, inv.nr. 1743 . Nadat de aardappels op het terrein gerooid waren, kon met de bouw worden begonnen. Op 31 augustus 1918 werd door de heer C. van Tricht, voorzitter van de kerkeraad, de eerste steen gelegd. De opening van de nieuwe kerk vond plaats op 20 december 1918. Het oude kerkgebouw werd verkocht. Hoewel het nieuwe gebouw als noodvoorziening werd beschouwd, zag het er mooi en degelijk uit. De kerk, gelegen aan de Daalseweg, zou dan ook nog vele jaren dienst doen. Pas in 1955 werd het gebouw vervangen door de Bethelkerk. Het jaar 1918 was niet alleen belangrijk door de bouw van de nieuwe kerk, maar ook door het besluit een Commissie van Administratie in te stellen. Deze commissie trad op 1 januari 1919 in functie. Voorheen was er een "Financieele Commissie", die zich alleen met de geldelijke inkomsten van de kerk bezighield. De Commissie van Administratie kreeg echter het beheer van alle bezittingen, inclusief de gebouwen. In februari 1932 werd de naam van de commissie gewijzigd in Commissie van Beheer. In 1921 ging een lang gekoesterde wens in vervulling: de Gereformeerde Kerk te Zuilen kreeg een eigen predikant. Op 16 oktober van dat jaar werd ds. E.D. Kraan beroepen. In 1922 werd besloten voor de predikant een pastorie naast de kerk te bouwen (Daalseweg 108). De namen van de predikanten die de gemeente van 1921-1950 dienden, zijn vermeld in bijlage 1 van de inventaris. Met de evangelisatiearbeid werd in 1922 begonnen. Op 5 augustus van dat jaar besprak de kerkeraad het rapport van een commissie betreffende de evangelisatie Inv.nr. 984 . Dit rapport bevatte de volgende conclusies: "1. De roeping van elke Christen is om persoonlijk in zijn eigen omgeving door woord en wandel getuigenis te geven. 2. Zonder het eerste te verzwakken is naast het persoonlijk getuigenis ook roeping om dit meer opzettenlijk en georganiseerd te doen. 3. Deze Evangelisatiearbeid behoort te staan onder de leiding van den raad der Geref. Kerk te Zuylen". Er werd een nieuwe commissie benoemd, die de zaak nader moest uitwerken. Het rapport van deze commissie werd op 6 november 1922 door de kerkeraad goedgekeurd en tien dagen later aan de ledenvergadering voorgelegd Inv.nr. 984 . Volgens het rapport kon de evangelisatiearbeid in het begin het volgende omvatten: zondagsschool, traktaatverspreiding, huisbezoek en Christelijke Volksbibliotheek. Voor later stonden nog op het programma: samenkomsten voor jongens en meisjes, naaikrans, bijbellezing en straatprediking. De leden werden opgewekt zich op te geven voor "dit heerlijke werk onder de zegen des Heeren". Zo kwam de Evangelisatiecommissie (later Centrale Evangelisatie-Commissie) tot stand. Door de woningbouw langs het Merwedekanaal breidde het grondgebied van Zuilen zich uit tot aan de gemeentegrens van Utrecht. Reeds in 1917 werd door het Utrechtse gemeentebestuur de annexatie van het nieuwe gedeelte van Zuilen overwogen; deze maatregel werd echter pas in 1954 uitgevoerd. De gemeente Zuilen werd toen opgeheven en haar grondgebied werd verdeeld onder de gemeenten Maarssen en Utrecht. Ook de Gereformeerde Kerk van Utrecht liet al spoedig het oog vallen op Nieuw-Zuilen. In 1923 werd een commissie benoemd, die met Zuilen in overleg moest treden over een grenswijziging Notulen kerkeraadsvergadering 17 december 1923, inv.nr. 125 . Het jaar daarop werd zelfs de samenvoeging van beide kerken bestudeerd. De Gereformeerde Kerk van Zuilen wilde hieraan echter geen medewerking verlenen. In 1930 werden de onderhandelingen hervat. Nadat verschillende pogingen om tot grenswijziging of samenvoeging te komen, waren mislukt, werd in 1940 voorgesteld de Noorderwijk van Utrecht te combineren met de kerk van Zuilen Inv.nrs. 305 en 1005 . De Noorderkerk zou dan aan de nieuw te vormen gemeente verkocht moeten worden. Dit nogal revolutionaire voorstel stuitte ook op veel bezwaren en de situatie bleef voorlopig ongewijzigd. Pas in 1950 werd overeenstemming tussen beide kerken bereikt. De Gereformeerde Kerk van Utrecht had inmiddels decentralisatieplannen, waarbij de medewerking van Zuilen onontbeerlijk was. Per 1 september 1950 werd de decentralisatie doorgevoerd: Utrecht werd verdeeld in de kwartieren Oost, West, Noord en Zuid. De Gereformeerde Kerk van Zuilen werd met ingang van dezelfde datum opgeheven en ingedeeld bij het Noorderkwartier. De bezittingen van Zuilen - het kerkgebouw en de pastorie - werden bij notariële akte d.d. 28 augustus 1950 aan de Gereformeerde Kerk van Utrecht overgedragen Inv.nrs. 307 en 1006 . Na de kerksplitsing per 1 januari 1956 behoorde Zuilen tot de Gereformeerde Kerk van Utrecht-Noord. Sinds 1 januari 1980 vormen de kerken van Utrecht-Noord, -Zuid en -Oost weer een Gereformeerde Kerk Utrecht. Literatuuropgave Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land Utrecht. Uitgave onder auspiciën van de Commissie Herdenkingen 1834-1886-1892 van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Kampen, 1984. Graafhuis, A., De Utrechtse Oosterkerk in "duigen". In: Centraal Weekblad, 27e jrg., nr. 45, 10 november 1979, pag. 11-12 Graafhuis, A., De Afscheiding in de stad Utrecht. Uit: Aspecten van de Afscheiding, onder redactie van dr. A. de Groot en dr. P.L. Schram. Uitgegeven bij T. Wever b.v. Franeker, 1984. Graafhuis, A., "Soli Deo Gloria" - God alleen de eer. De Afscheidingsbeweging in de stad Utrecht. In: Maandblad Oud-Utrecht, 57e jrg., nr. 11, november 1984, pag. 169-174. Hagoort, R., De Doleantie. In: Jaarboekje der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 1927/28. Historisch overzicht van de Gereformeerde Oosterkerk aan de Maliebaan te Utrecht. Utrecht, (1977). Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten van de gereformeerde kerken in Nederland. Uitg. van het Bureau van de Generale Synode van de gereformeerde kerken in Nederland. (Leusden, Bureau Generale Synode), 1984. Jubileumuitgave met bibliografie Hulzen, A. van, Twee Gereformeerde kerken (Begijnekerk en Oosterkerk). In: Utrechtse kerken en kerkgebouwen, pag. 137-140. Baarn, 1985. Kaajan, H., De afscheiding in Utrecht. Uit: Jaarboekje der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 1935. Kaajan, H., De Doleantie in Utrecht. In: Jaarboekje der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 1936. Kaajan, H.J.Ph.G., De unieke kerksplitsing van de Gereformeerde Kerk van Utrecht in 1956. Typoscript van een niet gepubliceerd artikel. ('s-Gravenhage, 1985). Kaajan, H.J.Ph.G., De Zuiderkerk (1925-1986). In: Maandblad Oud-Utrecht, 59e jrg., nr. 6, juni 1986, pag. 57-61. Kaajan, H.J.Ph.G., Vijftig jaar Tuindorpkerk (1937-1987). Typoscript van een in het maandblad van Oud-Utrecht te publiceren artikel. 's-Gravenhage, (1986). Klaveren Pz., G. van, De ineensmelting te Utrecht. 1835-1887, 1894. Uit: Jaarboekje der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 1934. Klaveren Pz., G. van, Eerherstel. Uit: De Reformatie, 10, 17 februari 1939, nrs. 19 en 20. Leeuwen, H.H. van, Doleantie en kleine luyden in de stad Utrecht, 1883-1889. Utrecht, 1984. Doctoraalscriptie afd. sociaal-economische geschiedenis, Instituut voor Geschiedenis. Meulen, J.N. van der, De identificatie van een foto. Het College van Collectanten van de Gereformeerde Kerk. In: Maandblad Oud-Utrecht, 59e jrg., nr. 9, september 1986, pag. 84-86. Smits, C., De afscheiding van 1834. Vierde deel: Provincie Utrecht. Dordrecht, 1980. Zijp, R.P., Anderhalve eeuw gereformeerden 1834-1984. Utrecht, Stichting Het Catharijneconvent, 1984. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling. De archieven Inbewaringgeving De inbewaringgeving van de archieven verliep moeizaam. Reeds in 1968 werd een klein gedeelte van de archieven op verzoek van het Kerkelijk Bureau door de heer A. Graafhuis meegenomen naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats, die net verhuisd was naar een nieuw gebouw aan de Alexander Numankade Correspondentie gemeentearchivaris, 1968 nr. 845 . De heer Graafhuis was niet alleen adjunct-gemeentearchivaris, maar ook archivaris van de vier Gereformeerde deelkerken te Utrecht. In 1970 volgde de overbrenging van meer archivalia. Op 30 juni van dat jaar werd een akte opgemaakt, waarbij de gemeentearchivaris verklaarde in bewaring genomen te hebben van de Raad voor Algemene Zaken van de Gereformeerde Kerk van Utrecht-Oost, daartoe gemachtigd door en mede optredend namens de raden van de Gereformeerde Kerken van Utrecht-Noord, -West en -Zuid, een gedeelte van het archief van voornoemde kerken, bevattende stukken van zowel voor als na de kerksplitsing van 1 januari 1956 Correspondentie gemeentearchivaris, 1970 nrs. 595 en 790 . Volgens het jaarverslag van de Gemeentelijke Archiefdienst over 1970 besloegen de overgebrachte archivalia de periode 1838-1965. Na een voorlopige inventarisatie door de heer Graafhuis bleek dat de archieven niet compleet waren. In 1977 en 1978 drong de heer Graafhuis er dan ook herhaaldelijk bij de Raad voor Gemeenschappelijke Zaken van de Gereformeerde Kerken van Utrecht en bij de scriba's van de kerkeraden op aan de nog ontbrekende stukken over te dragen. Het probleem was, dat de archivalia her en der verspreid werden bewaard. Utrecht-Oost had in 1956 het bezit over het archief van de ongedeelde kerk gekregen, maar gedeelten ervan kwamen toch terecht bij het Kerkelijk Bureau, bij de scriba's van de vier kerkeraden en wellicht ook bij leden thuis. De wervingsacties hadden succes: in 1979 werd een aanvulling op de archieven van de ongedeelde kerk overgebracht (ca. 1890-1956) Correspondentie gemeentearchivaris, 1979 nr. 249 en in 1980 volgde het archief van de Gereformeerde Kerk van Zuilen, dat in bewaring werd gegeven door Utrecht-Noord Correspondentie gemeentearchivaris, 1980 nr. 387 . Ook archiefstukken van na 1956 werden naar de Alexander Numankade overgebracht, maar er werd besloten eerst de archieven van voor de kerksplitsing te inventariseren. In 1984 verhuisde het Kerkelijk Bureau van de Burgemeester Reigerstraat naar de Bernadottelaan. De heer J.A. Knol, voorzitter van de Centrale Commissie van Beheer, maakte de heer Graafhuis erop attent, dat de archivalia van het bureau tijdelijk opgeslagen waren in de Tuindorpkerk; volgens hem bevonden zich daartussen nog stukken van vóór 1956. Ondergetekende, die inmiddels met de definitieve inventarisatie bezig was, bracht vervolgens een bezoek aan de Tuindorpkerk om het op de galerij opgestapelde archiefmateriaal te selecteren. Resultaat: ca. 1 meter archief van 1937-1957. Deze aanvulling werd op 21 december 1984 naar de Archiefdienst overgebracht Correspondentie gemeentearchivaris, 1985 nr. 14 . Er werd ook bekend, dat zich in een afgesloten kast in de Tuindorpkerk nog archivalia van de diakonie bevonden. Deze stukken, daterend vanaf 1887, werden in mei 1985 overgedragen. Voor alle zekerheid werd in het Centraal Weekblad van 4 januari 1985 een "Dringend verzoek" geplaatst, waarin de leden van de Gereformeerde Kerk nogmaals gevraagd werd na te gaan of zij ergens archiefstukken van vóór 1956 bewaarden. Deze oproep had - tenminste tot nu toe - geen nieuwe overdrachten tot gevolg. De aanvullingen zullen vermoedelijk komen na de verschijning van de inventaris... Inventarisatie Na de inbewaringgeving van het grootste gedeelte van de archieven in 1970 zorgde de heer Graafhuis voor een voorlopige beschrijving van de stukken. Het ontbrak hem echter aan tijd om de definitieve inventarisatie ter hand te nemen. Deze taak werd in 1983 toebedeeld aan ondergetekende, die er - met onderbrekingen en naast andere werkzaamheden - ruim drie jaar mee bezig was. De geïnventariseerde archieven beslaan de periode 1835-1955. Het beginjaar is duidelijk: in 1835 werd in Utrecht de Christelijke Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd. Als eindjaar is 1955 gekozen, omdat per 1 januari 1956 de kerksplitsing werd ingevoerd, waardoor de Gereformeerde Kerk te Utrecht werd verdeeld in vier zelfstandige kerken. De archieven van deze vier deelkerken zullen t.z.t. afzonderlijk worden geïnventariseerd. Uiteraard was het niet altijd mogelijk het eindjaar exact aan te houden. De delen en dossiers die verder doorlopen dan het jaar 1955, zijn, indien zij een groter tijdsbestek vóór dan na de kerksplitsing omvatten, nog in de inventaris beschreven. De archieven zijn helaas niet geheel volledig. Vermoedelijk zijn er in de loop der jaren stukken verloren gegaan, vooral uit de begintijd. Ook uit latere jaren ontbreken archiefgedeelten. Het is vooral opvallend, dat de correspondentie van de diakonie pas begint in 1953 en dat er weinig of geen archivalia aanwezig zijn van de vele commissies die de kerk rijk was. In het hoofdstuk over de inbewaringgeving is reeds het vermoeden geuit, dat ondanks de verschillende oproepen er te zijner tijd nog wel verborgen archiefstukken zullen opduiken. Van een oorspronkelijke orde was nauwelijks sprake. Alleen het archief van Utrecht-Zuid was voorzien van coderingen en een alfabetisch ingerichte inventaris. Omdat dit archief stukken bevatte van zowel voor als na 1956, moest het in tweeën worden gedeeld. Bovendien moest de volgorde gewijzigd worden, zodat de oude alfabetische inventaris niet meer bruikbaar is. De archieven van de Gereformeerde Kerk van Zuilen waren opgenomen in het archief van Utrecht-Noord. Er was geen scheiding aangebracht tussen de verschillende archieven. Alles stond en lag door elkaar heen. Het beschrijven van de archiefbestanddelen kostte veel tijd, omdat de archieven grotendeels bestonden uit ordners, pakken en stapels losse stukken. De ordners zijn vervangen door portefeuilles en alle paperclips en nietjes zijn verwijderd om (verdergaande) roestvorming te voorkomen. In de ordners en pakken waren de stukken vaak chaotisch opgeborgen. Alleen bij de brieven was veelal enig systeem te bespeuren, bijvoorbeeld een doorlopende nummering of een rangschikking op naam of trefwoord. De ingekomen en uitgaande stukken van de kerkeraad vanaf 1933 waren gerangschikt per vergadering en op de stukken waren de nummers van de agendapunten genoteerd. Deze oude ordeningssystemen zijn gehandhaafd. In de stapels met losse paperassen was geen systeem aanwezig. Het was zeer tijdrovend deze stukken te beschrijven of tussen te voegen. Bij de uiteindelijke indeling van de inventaris zijn zoveel mogelijk de "Aanwijzingen voor het inventariseren van Gereformeerde kerkelijke archieven" Uitgave van het Algemeen Secretariaat (archiefdienst) van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1982 gevolgd. De in de archieven aangetroffen duplikaten - vooral stencils - werden vernietigd. Bovendien werden de volgende stukken ter vernietiging uit de archieven verwijderd: - Nota's en kwitanties, 1923, 1932-1941, 1950-1955 (2 pakken, 5 ordners). - Mutatielijsten van de Utrechtsche Kerkbode, 1945-1951 (1 ordner). - Afrekeningen van huwelijksbijdragen door de kosters, 1952 (1 ordner). - Afrekeningen en afschrijvingsstrookjes van de Postcheque- en Girodienst, 1952-1955 (1 ordner). Na de selectie op stukken van na 1956 en op te vernietigen stukken en na de materiële verzorging hadden de archieven een totale omvang van ca. 20 meter. De archieven zijn openbaar met uitzondering van de stukken die jonger zijn dan 50 jaar; deze stukken mogen in principe slechts worden geraadpleegd met schriftelijke toestemming van de Kerkeraad voor Algemene Zaken van de Gereformeerde Kerk van Utrecht of van Utrecht-West. De in de archieven aangetroffen bouwtekeningen, foto's en autotypieën zijn overgebracht naar de Topografisch-Historische Atlas van de Archiefdienst. Als dit materiaal aangetroffen werd in een archiefbestanddeel, is dit in een N.B. bij de betreffende beschrijving vermeld. Een lijst van de bouwtekeningen, foto's en autotypieën is als bijlage bij de inventaris opgenomen. Ook een lijst van de predikanten van 1835-1955 is als bijlage bij de inventaris gevoegd. Een alfabetische index op trefwoorden en namen zal hopelijk de toegankelijkheid tot de inventaris verhogen. Iedereen die aan het totstandkomen van deze inventaris heeft meegewerkt, wil ik hierbij graag dankzeggen, in het bijzonder de heer P. van Beek, assistent-archivaris van de Gereformeerde Kerken in Nederland, en mijn collega de heer J.A.C. Mathijssen voor hun archivistische adviezen, de heren A. Graafhuis, H.J.Ph.G. Kaajan en J. van der Meulen voor het kritisch doornemen van de inleiding, en mijn collega mevrouw A.A. Engelaar voor het typewerk. december 1986, J.N. van der Meulen Bijlage II: Lijst van de in de archieven aangetroffen bouwtekeningen, foto's, autotypieën, die naar de topografisch-historische atlas zijn overgebracht N.B. Om verwarring met de inv.nrs. te voorkomen, is voor de nummers de letter B van Bijlage geplaatst. Om verwarring met de inv.nrs. te voorkomen, is voor de nummers de letter B van Bijlage geplaatst. Topografisch Oosterkerk (Maliebaan) Gevels van de kerk, 1887. Bouwtekeningen (2 bladen), genummerd 148c en 148e De volledige serie (148a-g) bevindt zich in de collectie bouwtekeningen van de GAU Uitbreiding van de lokalen van de kerk (doorsnede en plattegrond) Plan tot vervanging van twee urinoirs door drie closets bij de kerk (plattegronden, gevels, doorsnede, situatie), (1942). Bouwtekening (2 exemplaren), opgemaakt door Van Driel Eén exemplaar uit inv.nr. 228 Uitbreiding van de lokalen van de kerk (plattegronden, gevelaanzicht, vloerliggers, platbalklaag, doorsnede), z.j. Bouwtekening, opgemaakt door architect A. Kool Centrale verwarming van de kerk (doorsnede, plattegronden), z.j. Bouwtekening, opgemaakt door adv. ing. N. Kloots, Jos. A. v.d. Laan en H.L. van Zelm Exterieur van de kerk, z.j. Foto Fotodienst Utrechtsch Persbureau te Utrecht Westerkerk (Catharijnekade) Plan voor het centraal verwarmen van de kerk (plattegrond), 1915. Bouwtekening, opgemaakt door Van Rossum & Mets te Amsterdam Uit inv.nr. 612 Elektrische lichtinstallatie in de kerk (plattegrond en doorsnede), (1915). Bouwtekening, opgemaakt door C.E. Wolff te Maarssen Uit inv.nr. 612 Warmwaterverwarming van de kerk (plattegronden), 1931. Bouwtekening, opgemaakt door Huygen en Wessel te Amersfoort Uit inv.nr. 612 Gevel van de te maken en de bestaande toestand van de kerk, z.j. Bouwtekening, opgemaakt door P. Houtzagers Noorderkerk (Royaards van den Hamkade) Ontwerp van de kerk met bijgebouw en terreinafscheidingen (plattegronden, doorsneden funderingen en keldermuren), 1922 jun. Bouwtekeningen (2 bladen), genummerd 1 (2 ex.) en 5, opgemaakt door architect D.J. Heusinkveld te Utrecht Verwarmingsinstallatie van de kerk (plattegronden), 1922 nov. Ingekleurde bouwtekening, opgemaakt door Huijgen en Wessel te Amersfoort Gasverwarming van de kerk (plattegronden) Kerkbanken op schuine vloeren en op het podium van de kerk (zijaanzichten, doorsneden, detail) met staat van de te leveren banken, 1923 apr. Bouwtekeningen (2 bladen), genummerd 54 en 54a, opgemaakt door C.G. van Bemmel te Utrecht Plattegrond met de plaatsindeling van de kerk, 1923 jun. Bouwtekening, opgemaakt door architect D.J. Heusinkveld te Utrecht Plattegrond van de kerk met de tuin, 1923 aug. Bouwtekening, opgemaakt door architect D.J. Heusinkveld te Utrecht Wijziging aanvraag bouw van een club- en evangelisatielokaal bij de kerk (gevels, doorsnede, plattegrond, balklagen, situatie) Uit inv.nr. 620 Zuiderkerk (Krommerijn) Exterieur van de kerk, z.j. Foto Fotodienst Utrechtsch Persbureau te Utrecht Tuindorpkerk (Prof. Suringarlaan) Kerkbouw Maartensdijk (plattegronden, balklagen, detail lantaarn en afdekking rolluik), 1936 aug. Bouwtekeningen (2 bladen), genummerd 4 en 5, opgemaakt door architect A. van der Kraan te Rotterdam Opstelling van de banken bij de bediening van het Avondmaal in de kerk (plattegrond), 1936 dec. Bouwtekening, genummerd 26a Warmwaterverwarming van de kerk (plattegronden), 1937 feb. Revisietekening, opgemaakt door N.V. Geveke en Co. te Amsterdam Gewijzigde opstelling van de banken bij de bediening van het Avondmaal in de kerk (plattegrond), 1937 mrt. Bouwtekening, genummerd 43 Exterieur van de kerk "Electr. Licht Kracht Nood-Schel Installatie" van de kerk (plattegronden), z.j. Bouwtekening, opgemaakt door architect A. van der Kraan te Rotterdam en install. P.J. Florijn te Utrecht Exterieur van de kerk, z.j. Foto Fotodienst Utrechtsch Persbureau te Utrecht. Bethelkerk (Burgemeester Norbruislaan 1) Schetsplan van een "Geref. Centrum te Zuilen" (Bethelkerk aan de Burgemeester Nobruislaan 1) (gevels, plattegronden, doorsneden, situatie), 1953 mrt. Bouwtekeningen (2 bladen), genummerd 1 en 2, opgemaakt door architect B.W. Plooij te Amersfoort Uit inv.nr. 638 Situatie van de kerk Uit inv.nr. 638 Gewijzigd schetsplan van de kosterswoning aan de kerk (gevels, plattegronden) Uit inv.nr. 638 Pniëlkerk (Lessinglaan) Schetsontwerp van een kerk aan de Lessinglaan (plattegronden, gevels, doorsnede), 1943. Bouwtekeningen (4 bladen), genummerd 1-4, opgemaakt door architectenbureau A. van der Kraan te Rotterdam Schetsontwerp van een kerk in Oog in Al (plattegrond, doorsneden, situaties, gevels, indeling, fundering), 1951. Bouwtekeningen (5 bladen), genummerd 133-1, 133-2, 133-5, 133-19 en 133-20, opgemaakt door architectenbureau Ir. P.H. Dingemans, Sj. Wouda en B.V. van den Bergh te Utrecht Schetsontwerp van een kerk met bijgebouwen in Oog in Al (indeling, situatie, gevels, doorsneden, fundering, kapconstructie, plattegronden), 1953. Bouwtekeningen (11 bladen), genummerd 133-24 (7 ex.), 133-25 (2 tekeningen, van de ene 7 en van de andere 4 ex.), 133-26 (3 ex.), 133-39 en 133-41 t/m 133-46, opgemaakt door architectenbureau Ir. P.H. Dingemans, Sj. Wouda en B.V. van den Bergh te Utrecht Schetsontwerp van een kerk in Oog in Al (meubilair: opstelling, doorsneden, aanzichten, bevestigingen), 1954. Bouwtekeningen (4 bladen), genummerd 133-48 t/m 133-51, opgemaakt door architectenbureau Ir. P.H. Dingemans, Sj. Wouda en B.V. van den Bergh te Utrecht Diverse gebouwen Exterieur van het huis "De Domselaarspoort", de eerste vergaderplaats van de afgescheidenen in Utrecht Uit inv.nr. 936 Plattegrond van de gemeente Utrecht met daarop aangegeven de ligging van de Begijnekerk, de Oosterkerk en de Westerkerk Plattegronden en situatie van een vierde kerk aan de Tolsteegsingel W.Z. (niet tot stand gekomen), 1909. Bouwtekeningen (2 bladen), opgemaakt door G.J. Heusinkveld te Utrecht Uit inv.nr. 586 Situaties van een terrein aan de Krommerijn en de Gansstraat, met het schoolgebouw van de Vereeniging "De Gereformeerde School" en een op te richten evangelisatiegebouw Uit inv.nr. 647. Situatie van een terrein aan de Gansstraat Uit inv.nr. 647 Situatie van een terrein aan de Krommerijn en de Gansstraat, met onder meer de Ds. K. Fernhoutschool Uit inv.nr. 647 Situatie van de percelen Gansstraat 82-86, 1955. Bouwtekening, opgemaakt door J. van Driel te Utrecht Uit inv.nr. 647 Schetsontwerp van een verbouwing van het pand Gansstraat 84 (aanzichten, plattegronden, doorsnede) Uit inv.nr. 647 Gewijzigd plan van een wijkgebouw aan de Spaarnestraat (situatie, doorsneden, plattegrond, gevel), 1948 jul. Bouwtekeningen (2 bladen, van elk 2 ex.) Uit inv.nr. 648 Schetsplan van een verenigingsgebouwtje (gevels, plattegrond), 1948 dec. Bouwtekening, opgemaakt door T. Bier te Waddinxveen Schetsplan van een evangelisatiegebouw ("Rehoboth" aan de Ambonstraat) (gevels, plattegronden), z.j. Bouwtekening, opgemaakt door Van Driel Uit inv.nr. 902 Iconografisch H. Hoekstra (1852-1915), predikant van de Hervormde Kerk te Utrecht van 1885-1887 en van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1887-1892. Borstbeeld van voren. Autotypie, (1928) Uit inv.nr. 930 G. Ringnalda (1828-1904), predikant van de Hervormde Kerk te Utrecht van 1886-1887 en van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1887-1893. Borstbeeld van voren. Autotypie, (1928) Uit inv.nr. 930 L. Netelenbos (1876-1955), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht (voor de missionaire dienst te Poerworedjo) van 1918-1931. Borstbeeld van voren. Autotypie, (1933) Uit inv.nr. 934 dr. J.C. de Moor (1878-1926), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1920-1926. Borstbeeld links. Autotypie, (1927) (3 ex.) Eén exemplaar uit inv.nr. 929 dr. H. Kaajan (1879-1940), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1920-1940. Borstbeeld rechts. Autotypie, (1930) Uit inv.nr. 931 J.H. Telkamp (1886-1961), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1927-1942. Borstbeeld links. Autotypie, (1940) Uit inv.nr. 941 D. Zwart (1900-1958), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1937-1944. Borstbeeld rechts. Autotypie, (1937) Uit inv.nr. 938 C. Veenhof (1902- ), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1941-1945. Borstbeeld links. Autotypie, (1941) (2 ex.) Uit inv.nr. 942 M. de Goede (1910- ), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1941-1945 en van maart-september 1950. Borstbeeld van voren. Autotypie, (1942) Uit inv.nr. 943 R.J. van der Meulen (1904- ), predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht van 1941-1949. Borstbeeld rechts. Autotypie, (1942) Uit inv.nr. 943 De predikanten van de Gereformeerde Kerk te Utrecht. Staand van links naar rechts: ds. Joh. Booij, ds. H.A.L. van der Linden, ds. K. Hart, ds. J. Kremer. Zittend van links naar rechts: ds. J.W. de Jager, ds. P.H. de Kleer, ds. R.J. van der Meulen, ds. J. van der Linden, ds. G. Laarman, ds. H.W.H. van Andel. Autotypie Uit inv.nr. 944 Het College van Collectanten van de Gereformeerde Kerk te Utrecht tijdens de feestvergadering t.g.v. het 25-jarig jubileum als collectant van W. te Gussinklo op 13 december 1928. Op de voorste rij v.l.n.r.: W. Pauw (secr.), J.P.J. Fros, W. te Gussinklo jr., mevr. Te Gussinklo, W. te Gussinklo (2e voorz.), mej. A. te Gussinklo, J.H. van Arkel (voorz.), W. Heinssoon (penn.), A. de Jonge (alg.adj.). Foto N.V. Vereenigde Fotobureaux te Amsterdam Gereformeerde Kerk te Utrecht

Collectie
  • Archieven Utrecht
Type
  • archief
Identificatienummer van Het Utrechts Archief
  • 791
Trefwoorden
  • Religie en Levensbeschouwing
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards